Uit: Legenda aurea, samengesteld in de 13e eeuw door Jacobus de Voragine (1228-1298), aartsbisschop van Genua.


Sint-Agatha

LEVEN
Agatha was een vrijgeboren meisje met een grote innerlijke en uiterlijke schoonheid. Zij leefde in Catania, waar zij God altijd in alle heiligheid vereerde. De stadhouder van Sicilië, Quintianus, een kerel van lage stand, die zich liet leiden door wellust en hebzucht en die de afgodsbeelden was toegedaan, spande zich in om haar op te pakken. Door in zijn lage stand een vrouw van adel op te pakken wilde hij indruk maken, in zijn wellust wilde hij van haar schoonheid genieten, in zijn hebzucht haar rijkdommen roven en in zijn afgoderij haar dwingen tot offeren aan de goden. Hij liet haar bij zich voorleiden. Dat gebeurde en toen kwam hij erachter dat zij onwrikbaar vasthield aan haar voorgenomen levenswijze.
Daarop leverde hij haar over aan een prostituee genaamd Aphrodisia en haar negen dochters die hetzelfde liederlijke bestaan leidden: zij kregen dertig dagen om op haar in te praten en haar op andere ideeën te brengen. Met een combinatie van prachtige beloften en harde dreigementen zouden ze haar wel van haar goede voornemens afhalen, zo hoopten ze.
'Slechte vrouwen!' zei Agatha tegen hen. 'Praat maar niet op mij in en dreig mij maar niet. Want mijn geest is gesticht op de rots en gegrondvest in Christus. Jullie woorden zijn windvlagen, jullie beloften regenbuien, jullie dreigementen bergstromen. Hoezeer die ook tekeergaan, het fundament van mijn huis zal niet kunnen vallen.' Zo sprak zij dan elke dag, wenend en biddend dat zij in haar dorst de roem van het martelaarschap zou mogen bereiken.
Aphrodisia zag wel dat zij onwrikbaar bleef. 'Rotsen worden makkelijker week,' zei ze tegen Quintianus, 'en ijzer krijgt eerder de zachtheid van lood dan dat de geest van dat meisje van haar christelijke wil kan worden afgehaald.'
Daarop liet Quintianus haar bij zich voorleiden. 'Wat is je positie?' vroeg hij haar.
'Vrijgeboren,' zei ze, 'en dat niet alleen, maar ik kom uit een aanzienlijk geslacht, zoals al mijn familie kan getuigen.'
'Als je vrijgeboren bent, waarom leef je dan zo dat je openlijk de rol van slavin vervult?'
'Ik ben de dienstmaagd van Christus en daarom vervul ik de rol van slavin.'
'Je bent vrijgeboren, zeg je. Hoe kun je jezelf dan dienstmaagd noemen?'
Toen antwoordde zij: 'De dienst aan Christus geeft de hoogste vrijgeborenheid.'
'Je hebt de keus,' zei Quintianus. 'Een offer brengen aan de goden of diverse martelingen ondergaan.'
'Moge jouw vrouw zijn wat je godin Venus is geweest en moge jij zijn wat je god Jupiter heeft voorgesteld.'
Quintianus liet haar een paar klappen geven en zei: 'Je moet je rechter niet beledigen met brutale praatjes!'
'Merkwaardig,' zei Agatha, 'dat een verstandig man als u tot zo'n graad van domheid afzakt. U zegt dat dit uw goden zijn, maar u wilt geen navolging van hun leven door uzelf en uw vrouw. Ja,
u zegt dat het beledigend is als u naar hun voorbeeld zou leven! Als uw goden bestaan, dan heb ik u iets goeds gewenst, maar vervloekt u hun gezelschap, dan denkt u net als ik!'
'Wat koop ik voor dat overbodige gepraat?' zei Quintianus. 'Offeren aan de goden of ik laat je sterven in een serie folteringen!'
'Wilde beesten stelt u in het vooruitzicht? Die zullen bij het horen van de naam Christus mak worden. Past u vuur toe? Vanuit de hemel zullen de engelen mij voorzien van heilzame dauw. Geselingen, martelwerktuigen? Ik heb de Heilige Geest en door Hem kijk ik neer op alles!'
Toen liet hij haar naar de gevangenis slepen, omdat zij hem publiekelijk beschaamde. In grote blijheid en trots liep zij daarheen, als een genodigde bij een banket, en beval haar strijd aan bij haar Heer.
De volgende dag zei Quintianus tegen haar: 'Zweer Christus af en aanbid de goden!' Zij weigerde, waarna hij beval haar op het 'paard' te zetten en te martelen.
'Deze straffen geven mij groot plezier,' zei Agatha. 'Het is als wanneer je goed nieuws hoort of iemand ziet die je lang hebt gemist of een grote schat vindt. Tarwe kan niet in de graanschuur worden opgeslagen als zijn omhulsel niet flink wordt opgeschud en tot kaf wordt gemaakt. Zo kan mijn ziel niet in het paradijs binnengaan met de zegepalm van het martelaarschap, als jullie mijn lichaam niet zorgvuldig door de beulen onder handen laten nemen.'
Woedend gaf Quintianus bevel haar aan de borst te martelen, en na langdurige marteling gaf hij bevel die weg te snijden.
'Goddeloze bruut!' zei Agatha, 'vreselijke tiran! Schaam je je niet? Bij een vrouw amputeren waar je eigen moeder je mee zoogde! Maar ik heb ongeschonden borsten in mijn ziel, waarmee ik al mijn zintuigen voed, die ik vanaf mijn kinderjaren aan de Heer heb gewijd.' Toen liet hij haar terugbrengen naar de gevangenis. Doktoren mochten niet bij haar komen en niemand mocht haar voorzien van brood of water.
Rond middernacht verscheen daar ineens een oude man bij haar, voorafgegaan door een jongen met een lamp. De man had allerlei medicijnen bij zich. 'Die waanzinnige stadhouder mag jou dan met zijn folterwerktuigen hebben toegetakeld,' zei hij, 'jij hebt hem met je antwoorden erger toegetakeld! Hij mag jouw borsten dan hebben gefolterd, zijn eigen trotse inborst zal in bitterheid verkeren. Ik was erbij toen jij dit lijden onderging en ik heb gezien dat behandeling van je borsten nog mogelijk is.'
'Fysieke medicijnen heb ik nooit op mijn lichaam toegepast,' antwoordde Agatha. 'Het zou schandelijk zijn om nu te verliezen wat ik zo lang heb bewaard.'
'Mijn dochter,' zei de oude man, 'ik ben een christen, heb maar geen schroom.'
'Schroom?' vroeg Agatha. 'Hoe zou ik die kunnen hebben? U bent een oude man, een heer op leeftijd, en ik ben zo gruwelijk verminkt dat niemand nog begeerte naar mij kan opvatten. Ik dank u, goede man, voor uw goedheid om zorg aan mij te besteden.'
'En waarom sta je niet toe dat ik je genees?'
'Omdat ik de Heer Jezus Christus heb, die alles geneest met Zijn woord, die alle dingen herstelt met wat Hij zegt. Als Hij wil kan Hij mij genezen.'
'En ik ben Zijn apostel,' zei de oude met een glimlach. 'Hij heeft mij naar jou gezonden. Weet dat je in Zijn naam genezen bent.' Dadelijk was de apostel Petrus verdwenen. De gezegende Agatha viel voorover, sprak haar dank uit en bemerkte dat zij helemaal genezen was: haar borsten zaten er weer aan.
De overvloed van licht had de wachters verschrikt en op de vlucht gedreven. Ze hadden de gevangenis open achtergelaten en zo suggereerde men Agatha om weg te gaan. 'Vluchten?' vroeg ze. 'Geen sprake van! Dan zou ik de zegekrans voor mijn volharding verspelen en mijn bewakers in grote moeilijkheden brengen!'
Vier dagen later zei Quintianus tegen haar dat ze de goden moest aanbidden, anders zou ze nog zwaardere straffen ondergaan. 'Die woorden van jou zijn onbenullig en voos, ze bevuilen de lucht, ze zijn slinks. Ach stakker die niets aanvoelt of begrijpt, hoe wil je nu dat ik een steen aanbid en de hemelse God die mij heeft genezen loslaat?'
'Wie heeft jou dan genezen?' vroeg Quintianus.
Agatha antwoordde: 'Christus, de zoon van God.'
'Durf jij nu wéér die Christus te noemen? Ik wil die naam niet horen!'
'Zolang ik leef zal ik Christus met mijn hart en mijn lippen aanroepen.'
'Nu zal ik eens zien of Christus jou geneest!' Toen liet hij tegels in stukjes breken en uitspreiden op brandende kooltjes, en daar moesten ze Agatha dan naakt overheen rollen. Toen dat gebeurde, deed zich plots een enorme aardbeving voor, die de hele stad opschudde. Een gedeelte stortte in en bedolf twee raadsheren van Quintianus. Heel het volk liep bij hem te hoop, met kreten dat zij dit soort dingen te lijden kregen vanwege de onrechtvaardige foltering van Agatha. Quintianus vreesde enerzijds de aardbeving, anderzijds een volksopstand, en liet haar opnieuw in de gevangenis onderbrengen.
Daar sprak zij het volgende gebed uit. 'Heer Jezus Christus, U die mij hebt geschapen en vanaf mijn kinderjaren hebt bewaakt, U die mijn lichaam hebt behoed voor bezoedeling en bij mij de liefde voor de wereld hebt weggenomen, U die mij de martelingen te boven hebt doen komen en mij daarbij de deugd van geduld hebt toebedeeld, aanvaard nu mijn geest en beveel dat ik mag aankomen bij Uw erbarmen.'
Na dit gebed gaf zij met een luide kreet de geest. Dit was rond het jaar des Heren 253, onder de regering van keizer Decius.
De gelovigen balsemden haar lichaam en legden het in een sarcofaag.Toen verscheen een jongeman in zijden kleren, samen met meer dan honderd prachtige mannen, rijk uitgedost en gekleed in het wit, mannen die in die streken nog nooit waren gezien. De jongeman kwam naar het dode lichaam, plaatste een marmeren plaat bij haar hoofd en was vervolgens ineens helemaal verdwenen. Op die plaat stond de volgende inscriptie: 'Een heilige geest, uit vrije wil, eer voor God en bevrijding voor het vaderland.' Dit moet zo worden opgevat: zij bezat een heilige geest, zij bood zich aan uit vrije wil, bewees eer aan God en bracht de bevrijding van haar vaderland tot stand.
Toen dit wonder bekend raakte, kregen ook heidenen en joden bijzonder veel respect voor haar graf. Maar Quintianus ging op zoek naar haar rijkdommen. Zijn twee paarden begonnen naar elkaar te hinniken en te trappen; door het ene dier werd hij gebeten en het andere gaf hem een trap en schudde hem af in een rivier. Zijn lichaam werd nooit meer teruggevonden.
Na verloop van een jaar, zo rond haar hemelse geboortedag, barstte een heel grote berg vlak bij haar stad open en braakte vuur uit. Dat vloeide als een bergstroom de hellingen af, deed rotsen en aarde smelten en kwam razendsnel naderbij. Toen kwam een menigte heidenen van de berg af en zocht zijn toevlucht bij haar graf. Men nam het kleed waarmee het graf was afgedekt en hield dat voor het vuur. En dadelijk kwam het vuur tot stilstand, op de hemelse geboortedag van de maagd, zonder zich nog verder uit te breiden.
Over deze maagd zegt Ambrosius in zijn voorwoord: 'O gelukkige, vermaarde maagd! Zij verdiende het om getrouw ter ere van de Heer met haar bloed haar martelaarschap te verheerlijken. O welbekende, roemrijke vrouw, met tweevoudige luister bekleed! Te midden van gruwelijke martelingen oversteeg zij alle wonderen en verdiende zij het krachtens steun van boven genezing te vinden door bezoek van de apostel! De ether heeft Christus' bruid opgenomen, en haar dode ledematen worden roemvol en glansrijk uitgeleide gedaan. Zo beduiden engelenkoren de heiligheid van haar geest en de bevrijding van haar vaderland.'

NAAM:

'Agatha' komt van agws, 'heilig', en theos, 'God', en wil dus zoveel zeggen als 'heilige van God'. Want het zijn drie dingen, zo zegt Chrysostomus, die een mens tot heilige maken en die bij haar op volmaakte wijze aanwezig waren: reinheid van hart, presentie van de Heilige Geest en overvloed aan goede werken. Of de naam komt van a, 'zonder', en geos, 'aarde', en theos, 'God', en betekent dan 'godin zonder aarde', dat wil zeggen zonder liefde tot het aardse. Of de naam komt van aga, 'sprekend', en thau, 'vervolmaking', en betekent dan 'volmaakt en perfect sprekend', iets wat duidelijk naar voren komt in haar antwoorden. Of hij komt van agad, 'dienst', en thaas, 'hoger', en betekent 'hogere dienst'; dit dan vanwege haar woorden 'Dat is de hoogste vrijgeborenheid' enzovoorts. Ofwel de naam komt van aga, 'plechtig', en thau, 'vervolmaking', en betekent 'op plechtige wijze vervolmaakt', dat wil zeggen begraven; dit blijkt dan uit de engelen die haar hebben begraven.

Legenda Aurea
Jacobus de Voragine bewerkt door V. Hunink en M. Nieuwenhuis