Sint-Agnes

Uit: Legenda aurea, samengesteld in de 13e eeuw door Jacobus de Voragine (1228-1298), aartsbisschop van Genua.


LEVEN
Agnes, een heel verstandig meisje volgens het getuigenis van Ambrosius, die haar martelaarschap heeft beschreven, verloor de dood en vond het leven in haar dertiende levensjaar. De jeugd telt men in jaren, maar naar de geest was ze geweldig oud; lichamelijk was ze een jong meisje maar geestelijk op hoge leeftijd; mooi was haar uiterlijk, mooier nog haar geloof.
Onderweg van school naar huis was werd de zoon van de stadhouder verliefd op haar. Hij beloofde haar juwelen en eindeloze rijkdom als ze zijn huwelijksaanzoek niet zou afwijzen.
'Ga uit mijn buurt,' antwoordde Agnes hem, 'brandhout van de zonde, voedsel van de misdaad, voer van de dood! Ik ben al bestemd voor een andere minnaar!'
Ze noemde eerst vijf aanbevelenswaardige eigenschappen van haar minnaar en verloofde, eigenschappen die meisjes verlangen van de man met wie ze verloofd zijn, te weten adellijke afkomst, uiterlijke schoonheid, overvloedige rijkdom, moed en succes en allesoverstijgende liefde. 'Hij is veel edeler dan jij,' zei ze, 'zowel wat betreft Zijn afkomst als Zijn positie. Zijn moeder is een maagd, Zijn vader heeft geen omgang met vrouwen. Engelen dienen Hem, zon en maan bewonderen Zijn schoonheid. Zijn vermogen is onuitputtelijk, Zijn rijkdom neemt nooit af. Door Zijn geur herleven de doden, door Zijn aanraking worden de zieken getroost. Zijn liefde is kuisheid, Zijn aanraking heiligheid, gemeenschap met Hem is maagdelijkheid.'
De volgende vijf eigenschappen stelde ze hem ten voorbeeld met de woorden: 'Wiens afkomst is hoger, wiens macht groter, uiterlijk mooier, liefde heerlijker en verfijnder dan alle charme?' Daarna noemde ze vijf weldaden die haar verloofde haar had bewezen en die Hij aan andere verloofden bewijst, namelijk dat Hij hun een verlovingsring geeft ten teken van Zijn trouw, hen kleedt en siert met een grote verscheidenheid aan deugden, hen tekent met het bloed van Zijn Lijden, hen aan Zich verbindt met een keten van liefde en hen verrijkt met de schat van hemelse eer.
'Met Zijn verlovingsring,' zo sprak ze, 'heeft Hij Zich aan mij verbonden. Hij heeft mijn rechterhand en hals behangen met edelstenen, mij in een gouden gewaad gekleed en mij getooid met eindeloze halssnoeren. Hij heeft Zijn teken op mijn gezicht aangebracht, zodat ik niemand anders als minnaar neem dan Hem, en Zijn bloed heeft mijn wangen versierd. Door Zijn kuise omhelzingen ben ik al aan Hem gebonden, Zijn lichaam heeft zich al verenigd met mijn lichaam. Hij heeft mij onvergelijkbare schatten laten zien die Hij mij als geschenk beloofd heeft als ik Hem trouw blijf.'
De waanzinnig verliefde jongeman hoorde haar aan en wierp zich op zijn bed. Dat hij ziek was van liefde bleek de artsen uit zijn diepe zuchten.
De vader van de jongeman ging met hetzelfde aanzoek naar het meisje, maar zij stelde dat zij haar verbintenis met haar eerste verloofde niet kon verbreken. Daarop liet de stadhouder navraag doen naar wie die verloofde dan wel was van wiens macht Agnes zo hoog opgaf. Iemand verklaarde dat zij Christus haar verloofde noemde. Dat bracht de stadhouder ertoe haar eerst te bestoken met vriendelijke woorden, daarna met vreselijke dreigementen.
'Doe wat je wilt,' zei Agnes, 'je zult toch niet krijgen wat je verlangt.' Of hij nu dreigend of vriendelijk klonk, ze lachte hem evengoed uit.
'Ik laat je de keus,' zei de stadhouder. 'Breng samen met de Vestaalse maagden een offer, als je maagdelijkheid je lief is, of je zult je samen met hoeren prostitueren.' Omdat ze van adellijke afkomst was kon hij geen geweld tegen haar gebruiken en daarom gebruikte hij haar christelijk geloof tegen haar.
‘Ik zal niet aan jouw goden offeren,' antwoordde ze, 'noch door andermans vuiligheid bezoedeld worden, want ik heb een bewaker van mijn lichaam bij me: een engel van de Heer.'
Daarop gaf de stadhouder bevel haar te ontkleden en naakt naar een bordeel te brengen, maar de Heer maakte haar haren zo dicht dat ze beter door haar haren bedekt werd dan door kleren. In het huis van schande trof ze een engel van de Heer aan die haar opwachtte. Hij liet het huis baden in een zee van licht en had voor haar een blinkend wit gewaad gemaakt. En zo werd het bordeel tot een bedehuis. Het was zelfs zo dat wie het ontzagwekkende licht vereerde reiner naar buiten ging dan hij was binnengekomen.
De zoon van de stadhouder ging met andere jongemannen naar het bordeel en moedigde hen aan om eerst naar Agnes toe te gaan. Ze gingen naar binnen, maar geschrokken van het wonder kwamen ze gekweld door wroeging weer terug. Razend en tierend dat zij mislukkelingen waren ging hij naar binnen en stortte zich in het schijnsel, in zijn drift om haar te pakken. Maar omdat hij geen eerbied voor God had getoond stierf hij, gewurgd door de duivel.
Toen de stadhouder het nieuws hoorde kwam hij met vreselijke jammerklachten bij haar en vroeg haar tot in detail uit omtrent de oorzaak van zijn dood.
'Degene wiens verlangen uw zoon wilde vervullen,' zei Agnes, 'kreeg hem in zijn macht en doodde hem. Maar zijn metgezellen schrokken van de aanblik van het wonder en kwamen ongedeerd terug.'
'Als je gedaan kunt krijgen dat hij weer tot leven wordt gewekt,' zei de stadhouder,' heb je duidelijk geen gebruik gemaakt van toverkunsten. Laten we nu naar buiten gaan, want dit is het moment waarop de macht van de Heer zal moeten blijken.'
Door toedoen van Agnes' gebed verscheen haar een engel van de Heer, die het huilende en biddende meisje ophief van de grond, en zo werd de jongeman weer tot leven gewekt. Hij sprak in het openbaar over Christus, maar om het volk tot oproer aan te zetten schreeuwden de priesters van de tempels: 'Grijp die heks! Grijp die tovenares die mensen in de war maakt en het hoofd op hol brengt!'
Nu de stadhouder dit grootse wonder had gezien wilde hij haar vrijlaten, maar omdat hij ervoor beducht was dat hij vogelvrijverklaard zou worden, droeg hij zijn functie over aan een plaatsvervanger en ging bedroefd weg omdat hij haar niet kon redden. Zijn plaatsvervanger, Aspasius genaamd, liet haar in een laaiend vuur werpen, maar de vlammen weken uiteen en verbrandden het oproerige volk terwijl ze haar volstrekt niet raakten. Daarop gaf Aspasius opdracht een zwaard in haar keel te steken. En zo wijdde de stralende en blozende Bruidegom haar als Zijn verloofde en als martelares aan Zichzelf. Ze stierf de martelaarsdood, zo gelooft men, ten tijde van Constantijn de Grote, wiens regering in 309 begon.
Vervuld van vreugde begroeven christenen en haar ouders haar lichaam. Ze ontsnapten maar ternauwernood aan de heidenen, die hen met stenen bekogelden.
Haar pleegzuster Emerentiana, een onberispelijk levend meisje maar nog een dopelinge, werd door de heidenen gestenigd toen zij bij het graf vastberaden hun geloof aan de kaak stelde. Ogenblikkelijk beefde de aarde, bliksemde en weerlichtte het zo erg dat vele heidenen om het leven kwamen zodat zij bezoekers van het graf van het meisje sindsdien met rust lieten. Het lichaam van Emerentiana werd bijgezet naast het lichaam van Sint-Agnes.
Acht dagen later hielden haar ouders bij het graf een wake en zagen een groep meisjes met glanzend gouden kleren. Tussen die meisjes zagen ze de heilige Agnes, die eveneens een glanzend gewaad droeg; aan haar rechterzijde stond een lam dat nog witter was dan sneeuw. 'Hoed jullie ervoor om mij te rouwen alsof ik dood ben,' zei ze tegen hen, 'maar verheug jullie samen met mij en prijs mij gelukkig omdat ik samen met al deze meisjes hier een schitterende zetel heb gekregen.' Naar aanleiding van deze verschijning wordt de octaaf van Agnes' feestdag gevierd.
Constantia, een dochter van Constantijn, een meisje dat aan een uiterst agressieve vorm van lepra leed, hoorde over deze verschijning en bezocht het graf. Verzonken in gebed viel ze daar in slaap. Ze zag de heilige Agnes, die tegen haar zei: 'Wees standvastig, Constantia. Als je in Christus gelooft, zul je meteen verlost worden.' Hierna werd ze wakker en merkte dat ze volkomen genezen was. Ze werd gedoopt en liet daarna boven het lichaam van de heilige Agnes een kerk bouwen. Daar bleef ze als maagd wonen en verzamelde door haar voorbeeld vele meisjes om zich heen.
Paulinus, een man die in de kerk van Sint-Agnes het priesterschap bekleedde, werd hevig gekweld door vleselijke bekoringen. Omdat hij God geen aanstoot wilde geven vroeg hij de hoogste kerkelijke gezagdrager toestemming om te trouwen. De paus, die de goedheid en eenvoud van zijn geest opmerkte, gaf hem een ring met een smaragd en droeg hem het volgende op. Er was een prachtige afbeelding van de heilige Agnes in haar kerk geschilderd. Daar moest hij toestemming vragen om zich met haar te mogen verloven. De priester vroeg dit aan haar beeltenis en meteen stak ze haar ringvinger uit, nam de ring aan en trok haar hand terug, waarop elke verlokking de priester ontvluchtte. Naar verluidt is deze ring nog altijd aan haar vinger te zien.
Elders staat te lezen dat de paus tegen de priester iets anders zei. Hij moest zich verloven om zijn verloofde, en wel de kerk van Sint-Agnes, te beschermen en te onderhouden. Die kerk stond namelijk op instorten. Hij gaf hem een ring met daarbij de opdracht om zich te verloven met haar eerdergenoemde beeltenis. Deze stak haar vinger uit en trok die weer terug. Zo verloofde hij zich met haar.
Over dit meisje zegt Ambrosius in zijn boek over de maagden: 'Grijsaards, mannen, jongens bezingen haar; niemand is prijzenswaardiger dan zij die door allen geprezen kan worden. Alle mensen die al pratend haar martelaarschap verkondigen zijn haar herauten. Verbaast u allen dat zij van God getuigde terwijl ze nog niet over zichzelf kon oordelen op grond van haar leeftijd. Zij bereikte tenslotte dat men van haar geloofde wat ze over God vertelde terwijl men nog niet geloofde wat ze over de mens vertelde, omdat dat wat bovennatuurlijk is afkomstig is van de maker van de natuur. Een nieuw soort martelaarschap: ze was nog te jong voor martelingen en toch al rijp voor de overwinning; het was moeilijk voor haar om te vechten, maar ze was wel in staat om de kroon te verwerven; ze was volleerd in de deugd nog voor ze de jaren des onderscheids had bereikt. Een bruid haast zich niet zo snel naar het huwelijksbed als dit meisje, verheugd om de goede afloop en in looppas, op weg ging naar de plaats waar haar de doodstraf wachtte.'
In zijn voorwoord zegt Ambrosius ook: 'Omdat de heilige Agnes de geneugten van haar hoge afkomst versmaadde, verdiende ze hemelse glorie; omdat ze dat wat in de menselijke samenleving wenselijk is minachtte, kreeg ze deel aan het gezelschap van de Eeuwige Koning; met haar kostbare dood voor Christus die ze dankzij haar belijdenis verkreeg, volgde zij Hem na.'
Legenda Aurea
Jacobus de Voragine bewerkt door V. Hunink en M. Nieuwenhuis


NAAM AGNES
Agnes komt van agna ('lam') omdat ze zachtaardig en nederig was als een lam. Of van het Griekse agnos, 'vroom', omdat ze vroom en barmhartig was. Of Agnes komt van agnoscendo ('kennend'), omdat ze de weg van de waarheid kende. Volgens Augustinus staat de waarheid tegenover ijdelheid en onwaarheid en dubbelzinnigheid; van die drie hield zij zich verre, dankzij de waarheid die haar eigen was.