Uit: Legenda aurea, samengesteld in de 13e eeuw door  Jacobus de Voragine (1228-1298), aartsbisschop van Genua.


Het Leven van Sint-Franciscus
Franciscus, dienaar en vriend van de Allerhoogste, werd geboren in de stad Assisi. Hij was tot zijn twintigste levensjaar koopman en sleet doelloos zijn levensdagen. De Heer kastijdde hem met de gesel van ziekte en veranderde hem plotseling in een ander mens, en wel zo dat zijn profetische gave zich krachtig begon te manifesteren. Op een keer werd hij namelijk met vele lotgenoten door de inwoners van Perugia gevangengehouden in een vreselijke kerker. De anderen treurden, maar hij was als enige vervuld van vreugde. Hij werd hierom terechtgewezen door zijn medegevangenen, maar hij antwoordde: 'Weet dat ik nu vreugde voel omdat ik ooit door de hele wereld als een heilige vereerd zal worden.'
Op een keer vertrok hij wegens een gelofte naar Rome. Hij deed zijn eigen kleren uit, trok die van een arme aan en ging tussen de armen voor de Sint-Pieter zitten. Gretig at hij samen met hen alsof hij een van hen was en hij zou dat nog veel vaker hebben gedaan als schroom voor bekenden hem er niet van weerhouden had.
De Oude Vijand probeerde Franciscus af te houden van zijn heilzame voornemen en daarom wekte hij in zijn hart gedachten over een monsterlijk gebochelde vrouw uit zijn stad. Hij dreigde hem ermee dat hij hem net zo mismaakt zou maken als hij zijn plannen niet liet varen, maar hij hoorde de Heer zeggen om hem te sterken: 'Franciscus, neem het bittere in plaats van het zoete en veracht jezelf als je Mij verlangt te kennen.'
Een andere keer kwam hij een melaatse tegen. Hij had een sterke, aangeboren afkeer voor dat soort mensen, maar de goddelijke openbaring indachtig rende hij op hem toe om hem te kussen, waarna de man onmiddellijk verdween. Die ontmoeting bracht hem ertoe vlug naar een leprozenhuis te gaan. Hij kuste vroom de handen van de mensen daar en gaf hun geld.
Hij ging een kerk van Sint-Damiaan binnen om te bidden. Een beeld van Christus sprak hem daar op wonderbaarlijke wijze toe: 'Franciscus, ga heen en herbouw Mijn huis dat, zoals je ziet, volledig is ingestort.' Vanaf dat moment was zijn ziel vertederd en was medelijden met de Gekruisigde wonderbaarlijk hecht verankerd in zijn hart. Zorgzaam wijdde hij zich aan de herbouw van de kerk, verkocht alles wat hij had en gaf de opbrengst aan een priester, die uit angst voor zijn ouders het geld weigerde aan te nemen. Voor de ogen van de priester smeet Franciscus het geld op de grond en keek er niet meer naar om, alsof het stof was. Dat bracht zijn vader ertoe om hem te laten oppakken en gevangenzetten. Hij gaf zijn vader het geld terug tegelijk met zijn kleren en zo vloog hij naakt uit naar de Heer en hulde zich in een haren kleed. Gods dienaar deed bovendien een beroep op een eenvoudige man om hem als een plaatsvervangende vader terzijde te staan en hij vroeg hem om hem, wanneer zijn vader hem overlaadde met verwensingen, dan juist te zegenen.
's Winters zag zijn broeder naar het vlees hoe Franciscus zich gehuld in versleten kleren en bibberend overgaf aan gebed. 'Vraag Franciscus of hij jou voor een stuiver van zijn zweet wil verkopen!' zei hij tegen iemand. Franciscus hoorde hem wel en reageerde snedig: 'Eerlijk gezegd wil ik het aan mijn Heer verkopen!'
Op een dag hoorde hij wat de Heer tegen Zijn discipelen had gezegd toen Hij hen eropuit stuurde om te prediken. Meteen streefde hij er met heel zijn hart naar om al die voorschriften na te leven: hij trok zijn schoenen uit, trok een versleten overkleed aan en verruilde zijn leren riem voor een stuk touw.
Op een winterdag liep hij door een bos waar hij gegrepen werd door struikrovers. Ze vroegen hem wie hij was, waarop hij verklaarde dat hij Gods heraut was. Ze pakten hem op en smeten hem in de sneeuw met de woorden: 'Ga daar maar liggen, achterlijke heraut van God!'
Tal van edellieden en gewone mensen, geestelijken en leken keerden zich af van de pracht en praal van de wereld en traden in zijn voetspoor. Als een vader leerde de heilige hun de evangelische volmaaktheid invulling te geven, armoede te omhelzen en de weg van de heilige eenvoud te gaan. Verder schreef hij voor zichzelf en voor zijn huidige en toekomstige broeders een op het evangelie geïnspireerde regel, die de heer paus Innocentius heeft bevestigd. Sindsdien zaaide hij de zaden van het Woord nog geestdriftiger en trok met wonderbaarlijke geloofsijver langs steden en kastelen.
Er was een broeder die van buiten bijzonder vroom leek maar zich toch bijzonder eigenzinnig gedroeg. Hij hield zich zo strikt aan de zwijgplicht dat hij niet met woorden maar met gebaren
biechtte. Door iedereen werd hij geprezen als een heilige, maar de man Gods kwam daar en zei: 'Houd daarmee op, broeders! Prijs zijn duivelse verzinsels niet waar ik bij ben! Maan hem om een of twee keer per week te biechten. Doet hij dat niet, dan gaat het hier om een duivelse verzoeking, oplichterij en bedrog!' Zijn broeders vermaanden hem, maar hij legde een vinger op zijn mond en gaf hoofdschuddend te kennen dat hij in geen geval zou gaan biechten. Een paar dagen later keerde hij naar zijn braaksel terug en eindigde zijn leven met snode daden.
Vermoeid van de reis reed Gods dienaar op een ezel. Zijn metgezel, Leonardus van Assisi, die even vermoeid was, dacht bij zichzelf: 'Zijn ouders en mijn ouders speelden niet als gelijken met elkaar.' Meteen stapte de man Gods van zijn ezel. 'Het is ongepast dat ik rijd en dat jij loopt,' sprak hij, 'want jij bent van hogere afkomst dan ik.' Stomverbaasd wierp de broeder zich aan de voeten van zijn vader en vroeg om vergiffenis.
Onderweg kwam hem eens een adellijke dame hollend tegemoet. Vervuld van mededogen omdat ze vermoeid en buiten adem was vroeg hij haar wat zij hem wilde vragen. 'Bid voor mij, vader,' antwoordde ze, 'want ik kan mijn goede voornemens niet ten uitvoer brengen omdat mijn man mij dat verhindert. Hij werkt mijn streven om Christus te dienen op allerlei manieren tegen.' 'Ga heen, dochter,' sprak Franciscus, 'want je zult spoedig steun bij hem vinden. Zeg hem namens de Almachtige God en namens mij dat het nu tijd is om aan redding te denken, later aan gerechtigheid.'
Ze vertelde haar man wat Franciscus had verkondigd, waarna hij onmiddellijk tot inkeer kwam en beloofde zichzelf te beheersen.
Ten behoeve van een boer die ergens in de wildernis onder watergebrek leed kreeg hij met zijn gebeden gedaan dat er een bron ontsprong. Aan een broeder met wie hij heel vertrouwelijk omging vertelde hij, bezield door de Heilige Geest, dit geheim: 'Omwille van een dienaar Gods die in onze tijd op aarde is zal de Heer niet toestaan dat, zolang hij leeft, de mensen door hongersnood geteisterd worden.' Er wordt verteld dat dit ontegenzeggelijk zo geweest is, maar dat deze toestand na zijn dood volledig veranderde. Na zijn gelukkige dood verscheen hij namelijk aan deze broeder.
'Kijk!' zo sprak hij, 'de hongersnood die de Heer zolang ik leefde niet over de aarde liet komen, is nu ophanden!'
Op het paasfeest zag de man Gods dat de broeders in het klooster van Greccio de tafel zorgvuldiger dekten dan gewoonlijk met een tafellaken en glaswerk. Meteen draaide hij zich om, zette de kap op van een arme man die daar op dat moment ook aanwezig was, liep met een staf in zijn hand naar buiten en ging bij de deur staan wachten. Zijn broeders zaten te eten, maar hij riep hen, buiten voor de deur, en vroeg luid of ze omwille van de liefde Gods een arme en nietswaardige pelgrim een aalmoes wilden geven. De arme werd binnengeroepen, ging in zijn eentje op de grond zitten en zette zijn bord in de as. Deze aanblik vervulde de broeders met grenzeloze verwondering. 'Ik heb een gedekte en versierde tafel gezien,' sprak hij, 'maar van de armen die van deur tot deur gaan heb ik hier niemand gezien.'
Hij hield zoveel van armoede bij zichzelf en bij anderen dat hij altijd over armoede sprak als was het zijn beminde vrouw. Als hij ergens iemand zag die armer was dan hij, dan benijdde hij hem onmiddellijk en vreesde door hem overtroffen te worden. Op een dag kwam hij een arme stakker tegen. 'Zijn armoede vervult ons met grote schaamte en steekt schril af tegen onze armoede,' zei hij tegen zijn metgezel. 'Ik heb in plaats van rijkdom armoede als mijn beminde vrouw gekozen, maar kijk, bij die man daar ziet zij er veel stralender uit.'
Ze liepen een arme voorbij. De man Gods was tot diep in zijn ziel geroerd door mededogen maar zijn metgezel zei tegen hem: 'Hij mag dan arm zijn, maar misschien is er in de hele provincie niemand zo rijk als hij zou willen zijn.' 'Trek snel je kleed uit,' zei de man Gods tegen hem, 'geef het aan die arme man, werp je dan neer voor zijn voeten en roep dat je zondig bent.' De man gehoorzaamde onmiddellijk.
Op een keer kwam hij drie vrouwen tegen die in uiterlijk en in kleding sprekend op elkaar leken. Zij begroetten hem als volgt: 'Wees welkom, vrouwe Armoede!' Meteen waren ze verdwenen en ze werden nooit meer teruggezien.
Op een keer kwam hij in de stad Arezzo midden in een burgeroorlog terecht. Vanaf de burcht zag de man Gods boven de aarde juichende demonen. Hij riep zijn metgezel Silvester en zei tegen hem: 'Ga naar de stadspoort en gebied de demonen uit naam van de Almachtige God de stad te verlaten.' Silvester liep snel naar de poort en riep luid: 'Uit naam van God en op bevel van onze vader Franciscus, verdwijn, demonen, allemaal!' En al spoedig leefden de stadsbewoners weer eendrachtig samen.
In de tijd waarin deze Silvester nog een wereldlijke priester was zag hij in een droom een gouden kruis uit Franciscus' mond komen. De bovenkant van dit kruis raakte de hemel, en de armen, zijwaarts uitgestrekt, omgaven beide kanten van de wereld met hun omhelzing. Vol wroeging trad de priester meteen uit de wereld en werd een volmaakte navolger van de man Gods.
Op een dag was de man Gods in gebed verzonken. De duivel riep hem drie keer bij zijn naam, waarop de heilige antwoordde. 'Er is in deze wereld geen enkele zondaar die niet door God vergeven wordt als hij berouw toont,' ging de duivel voort, 'maar wie zichzelf doodt door zware boetedoening zal in geen eeuwigheid mededogen ontmoeten.' Dankzij een openbaring doorzag de dienaar Gods meteen het bedrog van de vijand en hoe hij had geprobeerd om zijn geloofsijver te laten verflauwen.
De Oude Vijand zag in dat hij zo niet kon winnen en daarom stuurde hij zware vleselijke bekoringen op hem af. Toen de man Gods dat merkte trok hij zijn kleren uit en ranselde zichzelf af met een keihard stuk touw. 'Pak aan, broeder ezel!' sprak hij. 'Je moet je gedragen, anders krijg je een pak slaag!' Maar omdat deze verlokking hem geen enkele rust gunde ging hij naar buiten en wierp zich naakt in een dik pak sneeuw. Hij maakte zeven sneeuwballen, legde die voor zich neer en sprak zijn lichaam toe: 'Kijk!' zei hij. 'De grootste hier is je vrouw, die vier daar, dat zijn je twee zonen en je twee dochters, de andere twee zijn je knecht en je dienstmeid. Schiet op en kleed hen allemaal aan, anders sterven ze van de kou. Als het je te veel is om voor hen allen te zorgen, dien dan de ene Heer zorgvuldig!' In verwarring gebracht ging de duivel meteen weg en de man Gods ging weer terug naar zijn cel om God te prijzen.
Heer Leo, kardinaal van het Heilige Kruis, had hem uitgenodigd om bij hem te verblijven. Na verloop van tijd kwamen er op een nacht demonen bij hem die hem een vreselijk pak slaag gaven. Hij riep zijn metgezel en vertelde hem wat er was gebeurd.
'De demonen zijn de opzichters van onze Heer die Hij heeft aangesteld om overdaad te bestraffen. Ik kan me geen misstap herinneren die ik niet dankzij Gods erbarmen en door boetedoening heb afgewassen, maar misschien heeft Hij Zijn opzichters wel toestemming gegeven zich op mij te storten, omdat mijn verblijf aan de hoven van de machtigen bij mijn arme broeders misschien de gerechtvaardigde verdenking wekt dat ik mij te buiten ga aan pleziertjes.' 's Ochtends in alle vroegte stond hij op en ging daar weg.
Soms wanneer hij in gebed verzonken was hoorde hij drommen demonen met veel kabaal op het dak van zijn huis heen en weer rennen. Dan liep hij gejaagd naar buiten, bekruiste zich en sprak: 'In naam van de Almachtige God zeg ik jullie, demonen, dat jullie alles met mijn lichaam mogen doen wat jullie is toegestaan. Ik zal alles graag ondergaan, want ik heb geen grotere vijand dan mijn lichaam. Jullie zullen mij wreken op mijn tegenstander wanneer jullie ter wille van mij jullie wraak op hem zullen botvieren.' De demonen verdwenen in verwarring.
Een broeder, een metgezel van de man Gods, zag in een staat van vervoering tussen de overige zetels in de hemel een buitengewoon voorname en met wonderbaarlijke heerlijkheid stralende zetel. Hij vroeg zich verwonderd af voor wie die schitterende zetel bestemd was en hoorde: 'Die zetel was van een van de gevallen engelen en staat nu gereed voor de nederige Franciscus. Hij maakte zijn gebeden af en vroeg de man Gods: 'Wat denk je hiervan, vader?' 'Ik vind mijzelf de allergrootste zondaar,' antwoordde Franciscus. Meteen sprak de Heilige Geest in het hart van zijn broeder: 'Nu weet je dat je visioen werkelijk waar is, want nederigheid zal de allernederigste opheffen tot de zetel die door hoogmoed werd verloren.'
Gods dienaar zag in een visioen een gekruisigde seraf boven zich die de tekens van zijn kruisiging zo duidelijk in Franciscus' lichaam drukte dat hij zelf ook wel gekruisigd leek. Zijn handen, voeten en zij werden getekend met het merk van het kruis, maar hij hield zijn stigmata zorgvuldig voor iedereen verborgen. Sommige mensen hebben ze toch gezien bij zijn leven, maar de meeste zagen ze pas na zijn dood. Dat deze stigmata volkomen echt waren bleek uit vele wonderen. Laat het volstaan om er hier twee in te voegen die na zijn dood plaatsvonden.
In Apulië dacht een man, een zekere Rogier, die voor een beeld van Sint-Franciscus stond: Is het echt waar dat hij beroemd werd door dit wonder of was het een vrome illusie of een verzinsel van zijn broeders? Deze gedachten gingen in zijn hoofd om. Plotseling hoorde hij een geluid als van een pijl die met een kruisboog wordt afgeschoten en merkte hij dat hij ernstig gewond was aan zijn linkerhand. Omdat zijn handschoen volkomen onbeschadigd bleek te zijn trok hij hem uit en zag dat zijn hand een zware verwonding vertoonde, een soort pijlwond, die zo hevig brandde dat hij helemaal in zwijm leek te vallen van de hitte en de pijn. Hij toonde berouw en verklaarde dat hij oprecht geloofde aan de stigmata van de heilige Franciscus. Twee dagen later smeekte hij Gods heilige bij zijn stigmata om hem van de pijn te verlossen, wat meteen gebeurde.
In Castilië was een man die Sint-Franciscus was toegewijd onderweg om de completen bij te wonen. Per ongeluk liep hij in een hinderlaag die daar gelegd was om een ander te doden. Levensgevaarlijk gewond bleef hij liggen, op sterven na dood. De wrede moordenaar stak hem het zwaard in de keel, maar hij kon het niet meer lostrekken. Daarna ging hij ervandoor. Van alle kanten kwamen mensen aanlopen, overal klonk geschreeuw en de dode werd door iedereen beweend. Om middernacht werd de klok van de broeders geluid voor de metten. 'Mijn heer!' riep zijn vrouw. 'Sta op en ga naar de metten, want de klok roept je!' Meteen hief hij zijn hand op en leek hij iemand te beduiden dat hij het zwaard uit zijn keel moest trekken. En kijk! voor ieders ogen vloog het zwaard ver weg, alsof het was weggegooid door de hand van een geweldig sterke kampvechter. Dadelijk stond hij op, volkomen genezen. 'De heilige Franciscus kwam bij me,' zo sprak hij. 'Hij hield zijn stigmata tegen mijn wonden, bestreek al mijn verwondingen met hun weldadigheid en sterkte mij op wonderbaarlijke wijze door mij ermee aan te raken. Toen hij weg wilde gaan beduidde ik hem dat hij het zwaard moest lostrekken omdat ik anders niet kon praten. Meteen greep hij het zwaard en gooide het hard weg. Op het moment dat hij mijn keel met zijn heilige stigmata streelde, genas hij mijn gewonde keel volledig.'
In de stad Rome waren de schitterende lichten van de wereld, namelijk de heilige Domenicus en de heilige Franciscus, bij de bisschop van Ostia, die later paus werd. 'Waarom,' zei de bisschop tegen hen, 'maken wij van jullie broeders, die op grond van hun leer en voorbeeld een vooraanstaande plaats innemen, geen bisschoppen en prelaten?' Er ontspon zich een langdurige discussie tussen beide heiligen over de vraag wie zou antwoorden. Nederigheid haalde Franciscus er ten slotte toe over om zichzelf niet op de voorgrond te plaatsen en bracht Domenicus ertoe om nederig te gehoorzamen door als eerste te antwoorden. 'Heer,' sprak de heilige Domenicus, 'mijn broeders hebben al een vooraanstaande positie bereikt, als ze het maar wisten. Voor zover mij mogelijk is zal ik niet toestaan dat er een ander bewijs van hun aanzien komt.' Daarna antwoordde Sint-Franciscus: 'Heer, mijn broeders worden minderbroeders genoemd om te voorkomen dat ze het in hun hoofd halen om groter te worden.'
Vervuld als hij was van de eenvoud van de duif moedigde hij alle schepselen aan tot liefde voor de Schepper. Zo predikte hij voor vogels, die naar hem luisterden, zich door hem lieten aanraken en niet zonder zijn toestemming wegvlogen. Zwaluwen die door zijn preek heen kwetterden deden er op een wenk van hem onmiddellijk het zwijgen toe.
Bij Portiuncula zat een krekel die naast zijn cel in een vijgenboom huisde voortdurend te zingen. De man Gods strekte zijn hand naar hem uit en riep: 'Mijn zuster cicade, kom bij me!' Het diertje gehoorzaamde meteen en ging op zijn hand zitten. 'Zing, zuster cicade, en prijs je Heer!' Meteen begon het beestje te zingen en het ging niet weg voor het toestemming had gekregen.
Hij maakte spaarzaam gebruik van lampen, fakkels en kaarsen omdat hij hun schijnsel niet met zijn hand wilde misvormen. Hij wandelde vol eerbied over rotsen met het oog op hem die rots (petra, dat-wil zeggen Petrus) wordt genoemd. Rupsen pakte hij op van de weg om te voorkomen dat voorbijgangers erop zouden trappen en voor bijen liet hij honing en voortreffelijke wijn neerzetten om te voorkomen dat ze door streng winterweer zouden sterven. Alle dieren riep hij aan met het woord broeder. Hij werd vervuld door wonderbaarlijke en onuitsprekelijke vreugde door zijn liefde voor de Schepper wanneer hij naar de zon, de maan en de sterren keek en spoorde hen aan om de Schepper lief te hebben. Hij weigerde de tonsuur. 'Ik wil dat mijn lekenbroeders zich herkennen in mijn hoofd,' zei hij dan.
Een aan de wereld verslingerde man kreeg Gods dienaar Franciscus in het oog toen hij bij de kerk van Sint-Severinus stond te prediken. Hij zag - een openbaring die God hem schonk - Sint-Franciscus, doorstoken met twee fel schitterende zwaarden in de vorm van het kruisteken; een van de twee stak dwars door hem heen van zijn hoofd tot zijn voeten, de andere stak door zijn borst van de ene hand tot de andere. De man, die Franciscus nog nooit had gezien maar die hem herkende aan dit teken, kreeg wroeging en trad toe tot de orde en eindigde zijn leven gelukkig.
Franciscus had een oogkwaal opgelopen omdat hij voortdurend huilde. Sommigen gaven hem de raad om zijn tranen te bedwingen, maar hij antwoordde hun: 'Het schouwen van het eeuwige licht mogen wij ons niet ontzeggen door liefde voor het daglicht die wij met vliegen gemeen hebben.' Zijn broeders drongen erop aan dat hij zijn aangetaste gezichtsvermogen moest laten behandelen. De man Gods hield als een chirurgijn een in het vuur verhit ijzeren instrument in zijn hand. 'Broeder vuur,' sprak hij, 'wees mij nu welgezind en breng genezing. Ik smeek de Heer die jou geschapen heeft om jouw hitte voor mij te temperen.' En terwijl hij dit zei sloeg hij een kruis boven het instrument. Het drong diep door in zijn vlees, van zijn oor tot aan zijn wenkbrauw, maar hij voelde geen pijn, zo zei hij.
In het klooster van Sint-Urbanus werd Gods dienaar ernstig ziek. Hij voelde hoe hij verzwakte en daarom vroeg hij om een beker wijn, maar er was helemaal niets. Wel kreeg hij water, dat hij zegende door er een kruis boven te slaan. Meteen veranderde het in voortreffelijke wijn. Wat de armoede van dat verlaten oord niet vermocht bereikte de zuiverheid van de heilige man. Met een slok was hij meteen weer beter.
Hij hoorde liever verwensingen dan lof en daarom gebood hij een broeder, toen de mensen de verdiensten van zijn heiligheid loofden, om hem om de oren te slaan met beledigende woorden. De broeder schold hem uit voor achterlijke dwaas en nutteloze sjacheraar, maar hij zei opgewekt: 'Moge de Heer je zegenen, want jij hebt beslist de waarheid gesproken. Bovendien is het goed voor mij om dat soort dingen te horen.'
Gods dienaar wilde niet heersen maar dienen, niet bevelen maar gehoorzamen. Daarom legde hij zijn taak als minister-generaal van de orde neer en zocht een gardiaan naar wiens gezag hij zich in alles voegde. Aan de broeder met wie hij gewoonlijk altijd meeging beloofde hij gehoorzaamheid en daar hield hij zich ook aan.
Een broeder had iets gedaan dat in strijd was met de regel van gehoorzaamheid, maar hij toonde berouw. Om de anderen te laten schrikken gebood de man Gods om zijn pij in het vuur te gooien. De pij lag een poosje midden in het vuur, waarna hij hem eruit liet halen en hem terug liet geven aan de broeder. Zonder enig spoor van schroeiplekken werd de pij uit de vlammen gehaald.
Op een keer wandelde hij door de Venetiaanse moerassen. Daar stuitte hij op een enorme zwerm zingende vogels. 'Mijn zusters de vogels prijzen hun Schepper,' zei hij tegen zijn metgezel. 'Laten we tussen hen in gaan staan en voor de Heer de getijden zingen!' Hun komst verstoorde de vogels niet, maar omdat beide mannen elkaar vanwege het gekwetter niet konden horen zei hij: 'Vogelzusters, staak jullie gezang totdat wij de Heer de Hem verschuldigde lof hebben toegezongen!' Op slag hielden ze zich stil tot de mannen de lauden hadden gezongen; daarna verleende hij hun toestemming om te zingen en meteen hervatten de vogels hun vertrouwde lied.
Een andere keer werd hij hoffelijk onthaald door een ridder. 'Broeder gastheer,' sprak hij, 'geef gehoor aan mijn raad en biecht je zonden, want anders zul je spoedig elders eten.' De man gehoorzaamde meteen, bracht zijn huis op orde en kreeg een zegenrijke boetedoening opgelegd. Op het moment dat ze aan tafel wilden gaan stierf de gastheer plotseling.
Een zwerm vogels die hij op zijn pad vond begroette hij alsof ook zij tot de met rede begaafde wezens behoorden: 'Mijn vogelbroeders, jullie moeten veel lof toezwaaien aan jullie Schepper, aan Hem die jullie in veren hulde, vleugels toebedeelde om mee te vliegen en de zuivere lucht gunde en die jullie leidt zonder dat jullie je druk hoeven te maken.' De vogels strekten hun halzen naar hem uit, spreidden hun vleugels, openden hun snavels en bekeken hem oplettend. Hij liep midden tussen hen door en raakte hen aan met zijn pij, maar toch kwam er niet een van zijn plaats voor hij daarvoor toestemming had gegeven. Daarna vlogen ze allemaal tegelijk weg.
Op een keer predikte hij in het stadje Alviano, maar hij was niet te verstaan vanwege het gekwetter van de zwaluwen die daar nestelden. 'Mijn zwaluwzusters,' sprak hij, 'nu is het mijn tijd om te praten, want jullie hebben al genoeg gezegd. Wees stil tot ik het woord van de Heer heb uitgesproken.' Ze gehoorzaamden onmiddellijk en zwegen.
De man Gods trok eens door Apulië en vond onderweg een grote beurs barstensvol geldstukken. Zijn metgezel zag de beurs en wilde hem oppakken om het geld aan de armen te geven, maar Franciscus wilde er niets van weten. 'Je mag niet wegnemen wat van een ander is, zoon,' sprak hij. Maar omdat de ander heel erg aandrong gebood Franciscus hem na kort te hebben gebeden om de beurs op te pakken, waar inmiddels een slang in plaats van geld in zat. De broeder werd bang toen hij dat zag, maar wilde toch gehoorzamen en de opdracht uitvoeren. Hij pakte de beurs in zijn handen en meteen sprong er een grote slang uit. 'Geld is voor dienaren Gods niets anders dan de duivel en een giftige slang,' sprak de heilige.
Een broeder die zwaar op de proef werd gesteld dacht dat hij meteen verlost zou zijn van zijn verzoeking als hij iets had wat vader Franciscus eigenhandig had geschreven. Hij durfde er onder geen beding met hem over te praten, maar op een keer riep de man Gods hem bij zich: 'Breng mij een vel papier en inkt, zoon, want ik wil een lofzang voor God schrijven.' Eenmaal klaar met schrijven zei hij: 'Neem dit vel papier aan en bewaar het zorgvuldig tot je sterfdag.' Meteen week elke verzoeking van hem.
Dezelfde broeder dacht toen de heilige ziek te bed lag: Kijk, het duurt niet lang meer of vader Franciscus zal sterven. Wat een grote troost zou het voor mij zijn als ik de pij van mijn vader zou hebben wanneer hij dood is! Even later riep de heilige hem bij zich. 'Ik vermaak deze pij aan jou,' sprak hij. 'Na mijn dood zul jij de rechtmatige eigenaar ervan zijn.'
Op een keer was hij te gast bij een rechtschapen man nabij Alessandria in Lombardije. Zijn gastheer vroeg hem om zich aan het voorschrift uit het evangelie te houden en alles te eten wat hem werd voorgezet. Franciscus gaf gehoor aan zijn vrome wens. Daarop liet de man snel een zeven jaar oude kapoen (gecastreerde haan) voor de maaltijd bereiden. Onder het eten vroeg een ongelovige een aalmoes omwille van de liefde Gods.
De man Gods had de gezegende naam nog niet gehoord of hij liet hem een poot van de kapoen brengen. De ongelukkige bewaarde deze gift en liet hem de volgende dag zien tijdens een preek van de heilige.
'Kijk toch eens,' riep hij, 'wat voor vlees Franciscus daar eet die jullie eren als een heilige!
Dit heeft hij mij namelijk gisteravond gegeven!' Maar omdat iedereen de poot van de kapoen voor een vis aanzag werd hij door iedereen uitgescholden alsof hij niet goed bij zijn hoofd was. Ten slotte begreep hij wat er was gebeurd en vroeg blozend van schaamte om vergiffenis. Het vlees nam zijn oorspronkelijke gedaante weer aan zodra de stokebrand weer bij zinnen was gekomen.
Een andere keer zat de man Gods aan tafel en daar werd een gesprek gevoerd over de armoede van de Heilige Maagd en haar Zoon. Opeens stond hij smartelijk snikkend en huilend op van tafel en ging op de kale grond de rest van zijn brood zitten opeten.
Hij wilde altijd grote eerbied tonen voor de handen van priesters aan wie de macht verleend is om het sacrament van het lichaam des Heren toe te dienen. Vandaar dat hij vaak zei: 'Als ik het ooit zou meemaken dat ik een heilige uit de hemel en een armlastige priester ontmoet, dan zou ik snel naar de priester toegaan om zijn handen te kussen en tegen de heilige zou ik zeggen: "Wacht, Sint-Laurentius, want de handen van deze man raken het woord des levens aan en bezitten iets bovenmenselijks!"'
Hij verrichtte in zijn leven nog veel meer schitterende wonderen, want de broden die hem werden aangereikt om te zegenen maakten vele zieken weer gezond. Hij veranderde water in wijn zodat een zieke die ervan dronk weer beter werd, en hij verrichtte ook nog tal van andere wonderen.
Toen zijn laatste levensdag naderde liet hij zich, uitgeteerd door een langdurige ziekte, naakt op de kale grond leggen. Hij liet alle broeders die daar aanwezig waren bij zich roepen, legde hun een voor een de hand op, zegende allen in de personen van de aanwezigen en deelde iedereen een stukje brood uit, net als bij het Heilig Avondmaal. Hij spoorde, zoals zijn gewoonte was, alle schepselen aan om God te prijzen. Hij moedigde zelfs de door iedereen gevreesde en verfoeide dood aan om Hem te prijzen.
Opgewekt ging hij de dood tegemoet en nodigde haar uit in zijn gastvrije woning met de woorden: 'Welkom, dood, mijn zuster!' Aan het eind van zijn leven aangekomen ontsliep hij in de Heer. Een broeder zag zijn ziel in de gedaante van een ster, gelijk aan de maan in omvang, aan de zon in schittering.
Een knecht van de broeders, Augustinus genaamd, die op het land werkte, balanceerde op het randje van de dood. Hij had zijn spraakvermogen al lang verloren maar plotseling riep hij uit: 'Wacht op mij, vader! Wacht! Kijk! Ik kom al bij je!' Zijn broeders vroegen hem waar hij het over had. 'Zien jullie dan niet,' zei hij, 'hoe onze vader Franciscus naar de hemel gaat?' Meteen sliep hij in vrede in en volgde vader Franciscus.
Een vrouw die de heilige Franciscus was toegewijd was de weg van alle vlees gegaan. Geestelijken en priesters stonden rond de baar om de begrafenisplechtigheden te vieren, maar plotseling kwam ze overeind op de lijkbaar en riep een van de aanwezige priesters. 'Vader, ik wil biechten. Ik was namelijk dood en werd al bijna weggeleid naar een vreselijke kerker omdat ik een zonde die ik u dadelijk zal bekennen nog niet had opgebiecht. Maar door toedoen van Sint-Franciscus' gebed is mij toestemming verleend om in mijn lichaam terug te keren, zodat ik vergiffenis kan verdienen door te biechten. Wanneer ik dat gedaan heb zal ik onmiddellijk onder jullie toeziend oog in vrede rusten.' Daarop biechtte ze en dadelijk nadat ze de absolutie had gekregen ontsliep ze in de Heer.
De broeders van Nicera vroegen een man of ze zijn wagen mochten lenen. 'Ik zou nog eerder twee van jullie met Sint-Franciscus erbij villen dan jullie mijn wagen meegeven!' antwoordde hij kwaad. Eenmaal bedaard maakte hij zichzelf verwijten en kreeg berouw van zijn godslasterlijke woorden omdat hij Gods woede vreesde. Kort daarop werd zijn zoon ziek en kwam aan zijn einde. Bij het zien van zijn overleden zoon wentelde hij zich op de grond heen en weer en riep snikkend Sint-Franciscus aan: 'Ik hen degene die gezondigd heeft, u had mij moeten slaan! Heilige, geef terug aan de man die u nu met vrome gebeden smeekt om wat u hem hebt afgenomen toen hij goddeloze lastertaal uitsloeg!' Meteen stond zijn zoon op en legde zijn luidruchtige rouwklachten het zwijgen op. 'Na mijn sterven,' zo sprak hij, 'nam Sint-Franciscus me mee over een lang en donker pad en bracht me ten slotte naar een prachtige tuin waar hij me een plaats toewees. Daarna zei hij tegen mij: "Keer terug naar je vader. Ik wil je niet langer tegenhouden." '
Een arme man die een rijke man een som geld schuldig was vroeg de rijke man uit liefde voor Sint-Franciscus de vervaldag op te schuiven. 'Ik zal je ergens opsluiten,' antwoordde hij hoogmoedig, 'waar noch Sint-Franciscus, noch iemand anders je zal kunnen helpen.' Daarop sloeg hij hem in de boeien en sloot hem op in een donkere kerker. Korte tijd later verscheen Sint-Franciscus, brak de kerker open, verbrak zijn boeien en bracht de man ongedeerd naar huis terug.
Een ridder die laatdunkend over de daden en wonderen van Sint-Franciscus sprak zat op een keer te dobbelen. Vol van dwaasheid en ongeloof zei hij tegen de omstanders: 'Als Franciscus heilig is, laat me dan achttien gooien!' Meteen gooide hij drie zessen en tot negen keer toe gooide hij bij elke worp drie zessen. Maar hij stapelde dwaasheid op dwaasheid: 'Als het waar is dat die Franciscus heilig is, laat mijn lichaam dan vandaag door het zwaard vallen,' zo sprak hij, 'maar als hij niet heilig is, laat mij dan ongedeerd ontkomen.' Na afloop van het spel ('zodat zijn gebed tot een zonde zouden worden'; Ps 109,7) beledigde hij zijn neef, waarop deze zijn zwaard trok en het in de buik van zijn oom boorde. De man was op slag dood.
Een man wiens been zo erg was aangetast dat hij zich met geen mogelijkheid meer kon bewegen riep Sint-Franciscus met de volgende woorden aan: 'Help mij, Sint-Franciscus! Denk aan de trouwe diensten die ik u altijd heb bewezen! Ik heb u toch op mij n ezel laten rijden? Ik heb uw heilige voeten en handen toch gekust? Kijk nu toch! Ik lijd verschrikkelijk en sterf van de pijn!' Meteen verscheen Franciscus aan de man met een kleine staf in de vorm van de letter thau en raakte hem daarmee aan waar het pijn deed. Het gezwel barstte open en meteen kreeg de man zijn gezondheid weer terug, maar het teken in de vorm van de letter thau bleef voor altijd achter. Met dit teken signeerde Sint-Franciscus altijd zijn brieven.
In Pomereto, in de bergen van Apulië, was een meisje, het enige kind van haar vader en moeder, gestorven. Haar moeder, die aan Sint-Franciscus was toegewijd, was helemaal kapot van verdriet. Sint-Franciscus verscheen aan haar en sprak: 'Huil niet, want het licht van jouw lamp dat jij als verloren beschouwt zal je door mijn tussenkomst worden teruggegeven.' De moeder vatte weer moed en stond niet toe dat het gestorven lichaam werd weggedragen, maar nam haar overleden dochter in haar armen onder het aanroepen van de naam van Sint-Franciscus. Ze tilde haar ongedeerd op.
In de stad Rome viel een klein jongetje uit een raam van een herenhuis en stierf ter plekke. De heilige Franciscus werd aangeroepen en meteen kwam het jongetje weer tot leven.
In de stad Susa vond een jongeman de dood in een huis dat instortte. Zijn lijk was al op een baar gelegd om hem naar zijn graf te dragen. Zijn moeder riep de heilige Franciscus aan met alle kracht van haar geloof, en kijk! rond middernacht geeuwde de jongen, stond gezond en wel op en barstte uit in een stroom van lovende woorden.
Broeder Jacobus van Rieti was samen met zijn broeders in een bootje een rivier overgestoken, maar op het moment dat zijn metgezellen al op de oever stonden en hij aanstalten maakte om als laatste uit het bootje te stappen, sloeg het om en ging hij kopje onder in de diepe rivier. Zijn broeders riepen de hulp in van de heilige Franciscus voor de redding van de drenkeling. Jacobus smeekte zelf ook zo goed hij kon in zijn hart om de hulp van de heilige Franciscus. Ziedaar! Broeder Jacobus liep diep onder water als over het droge, klampte zich vast aan het gezonken bootje en bereikte daarmee de oever. Zijn kleren waren niet nat geworden en er was geen druppel water op zijn pij gekomen.
NAAM
Franciscus heette aanvankelijk Johannes, maar later veranderde hij van naam en heette Franciscus. Er lijken meerdere redenen geweest te zijn voor deze naamsverandering. De eerste reden was om de aandacht te vestigen op een wonder, want het is bekend dat hij op wonderbaarlijke wijze van God de gave om Frans te spreken heeft ontvangen; vandaar dat in zijn legende wordt verteld dat hij altijd Frans sprak wanneer hij, bezield door de Heilige Geest, in vurige woorden uitbarstte. De tweede reden was om zijn missie ruchtbaarheid te geven; vandaar dat in zijn legende gezegd wordt dat de goddelijke voorzienigheid hem deze naam heeft geschonken om door zijn bijzondere en ongebruikelijke naam de faam van zijn werk in dienst van het geloof nog sneller op aarde bekend te maken. De derde reden was om de gevolgen van zijn optreden duidelijk te maken, want daardoor werd namelijk kenbaar gemaakt dat hij door zijn eigen inzet en die van zijn broeders vele dienaren van de zonde en de duivel frank en vrij moest maken. De vierde reden is de grootmoedigheid van zijn hart, want de Franken zijn genoemd naar feritas ('wildheid') omdat een aangeboren wildheid en grootmoedigheid hun eigen is. De vijfde reden is de grote moed waarmee hij preekte, want een preek van hem hakte als een bijl de zonden weg. De zesde reden is dat hij demonen in wilde paniek op de vlucht dreef. De zevende reden is de kracht van zijn gemoedsrust en de volmaaktheid van zijn daden. Men zegt immers dat de herkenningstekens in de vorm van bijlen die voor Romeinse consuls werden uitgedragen en ontzag en rust teweegbrachten, francisca werden genoemd.