ROME
Rome, 1 november 1786
Eindelijk kan ik mijn mond openen en mijn vrienden vrolijk begroeten. Zij moeten mij mijn geheimzinnig-heid maar vergeven en de als het ware onderaardse reis hier naar toe. Amper waagde ik het mijzelf te be-kennen waar ik heen ging; zelfs onderweg had de angst mij nog telkens weer te pakken, en pas onder de Porta del Popolo was ik er zeker van Rome te hebben bereikt.
En laat mij nu ook mogen zeggen, dat ik telkens weer, ja voortdurend aan jullie allen denk, in de nabijheid van die dingen, waarvan ik nimmer heb durven den-ken dat ik ze alleen en met eigen ogen zou zien. Slechts omdat ik wist, hoe een ieder met lichaam en ziel aan het Noorden was vastgeklonken en elk ver-langen naar deze streken zag uitgedoofd, kon ik ertoe besluiten een lange, eenzame weg te gaan en het mid-delpunt te zoeken, waar ik door een onweerstaanbare behoefte naar toe getrokken werd. Ja, de laatste jaren werd het een soort van ziekte, waarvan ik slechts zou kunnen genezen door het in werkelijkheid te zien. Nu mag ik het bekennen: op het laatst kon ik geen Latijns boek, geen tekening van een Italiaans landschap meer zien. De begeerte dit land te aanschouwen, was over-rijp geworden; nu zij bevredigd is, worden vrienden en vaderland mij eerst recht weer lief en verlang ik naar mijn terugkeer, ja verlang ik daarnaar des te meer, omdat ik ervan overtuigd ben dat ik zoveel schatten niet tot eigen bezit en tot privégebruik meebreng, maar opdat zij mijzelf en anderen le-venslang tot richtsnoer zullen dienen en ook overi-gens rijkelijk vrucht zullen dragen.
Ja, eindelijk ben ik dan in de hoofdstad der wereld aangekomen! Wanneer ik haar onder goed geleide, met een kundige gids, vijftien jaar geleden zou hebben bezocht, had ik mijzelf gelukkig kunnen prijzen. Maar nu ik ze alleen moet bezoeken en alles met eigen ogen aanschouwen, is het goed dat mij deze vreugde eerst zo laat te beurt valt.
Over de Tiroolse bergen ben ik als het ware heen ge-vlogen. Verona, Vicenza, Padua, Venetië heb ik goed, Ferrara, Cento, Bologna vluchtig en Florence amper gezien. Het verlangen Rome te bereiken, was zo groot en nam met het uur zozeer toe, dat ik mij nergens meer rust gunde en mij slechts drie uur in Florence ophield. Nu ben ik hier en rustig, en heb naar het schijnt voor mijn gehele leven rust gekregen. Want men kan wel zeggen dat er een nieuw leven begint, wanneer men met eigen ogen het alles in zijn samen-hang aanschouwt, wat men tot nog toe slechts bij ge-deelten door en door heeft leren kennen. Alle dromen van mijn jeugd zijn nu werkelijkheid voor mij gewor-den; de eerste etsen die ik mij herinner mijn vader had in een van onze voorkamers een gezicht op Rome opgehangen zie ik nu in werkelijkheid, en alles wat ik van schilderijen en tekeningen, etsen en houtsneden, van gipsafgietsels reeds lang ken, staat nu als een ge-heel voor mij. Waar ik ook heenga, ik vind altijd iets bekends in deze nieuwe wereld; het is alles zoals ik het mij gedacht heb, en alles nieuw. En hetzelfde kan ik van mijn waarnemingen, van mijn ideeën zeggen. Ik heb geen volkomen nieuwe gedachten gekregen, niets volkomen anders gevonden, maar mijn oude denk-beelden hebben zulk een vastomlijnde vorm aange-nomen, zijn zó levend, zó samenhangend geworden, dat zij als nieuw kunnen gelden. Het is ermee als met Pygmalions Elize, die hij zich geheel naar zijn wen-sen had gevormd en die hij zoveel echtheid en leven had geschonken, als waartoe een kunstenaar in staat is, zodat zij eindelijk op hem toekwam, en zei-de: hier ben ik! hoe anders was de levende mens dan de gebeeldhouwde steen.
Hoe heilzaam is het dan ook voor mijn moreel gevoel, te verkeren onder een volk dat geheel op zijn zintui-gen leeft en waarover men zoveel kan vertellen en schrijven, dat iedere vreemdeling het beoordeelt naar de maatstaf die hij zelf meebrengt. Ik neem het nie-mand kwalijk, wanneer hij wat op hen te zeggen heeft en van zijn misnoegen blijk geeft; zij staan te ver van ons af en om met hen als vreemdeling te verkeren, is moeilijk en kost geld.
3 november
Een van de voornaamste motieven die ik, naar ik mij wijsmaakte, had om mij naar Rome te haasten, was het feest van Allerheiligen, op de eerste november. Want ik dacht: wanneer men elke heilige op zichzelf al zoveel eer bewijst, hoe zal het dan wel gaan, wanneer men ze allen tegelijk vereert. Maar hoe vergiste ik mij! De roomse kerk houdt niet van een opvallend, alge-meen feest, maar stelt er veel meer prijs op dat iedere orde afzonderlijk en in stilte het gedachtenisfeest van zijn beschermheilige viert; want zijn naamdag en de hem toebedeelde eredag is de eigenlijke feestdag, waarop iedere heilige in zijn volle glorie verschijnt. Gisteren echter, op Allerzielen, had ik meer succes. Deze dag viert de paus in zijn huiskapel op het Quiri-naal. Iedereen heeft vrije toegang. Ik haastte mij met Tischbein naar de Monte Cavallo. Het plein vóór het paleis heeft een geheel eigen karakter, even onregel-matig als grandioos en liefelijk. Nu zag ik de beide ko-lossen! Oog noch geest zijn voldoende om hen te vat-ten. Wij spoedden ons met de menigte over de vorste-lijke, uitgestrekte binnenplaats en betraden een nog ruimere trap. In deze voorzalen, tegenover de kapel, bij de aanblik van een rij van ineenlopende vertrek-ken, heeft men het wonderlijk gevoel onder één dak te vertoeven met de Stedehouder van Christus.
De dienst was reeds begonnen; paus en kardinalen bevonden zich al in de kerk. De Heilige Vader, een zeer knappe en waardige verschijning, kardinalen van verschillende ouderdom en afkomst. Een vreemd ver-langen greep mij aan. Ik wenste dat het Hoofd der Kerk zijn gulden mond zou openen en, sprekend in extase over het onuitsprekelijk heil der zaligen, ook ons in extase zou brengen. Toen ik hem echter voor het altaar heen en weer zag lopen, nu eens zich naar deze dan weer naar die zijde wendend, gesticule-rend en mompelend als een doodgewone priester, kwam mijn protestants zondaarshart in opstand, zodat de bekende en gebruikelijke bediening van de mis mij hier in het minst niet vermocht te bekoren. Christus heeft immers ook reeds als knaap door mondelinge uitlegging der Schrift, en ook in Zijn jon-gelingsjaren, stellig niet zwijgend geleerd en gewerkt, want Hij sprak graag, geestig en goed, zoals wij uit de Evangeliën weten. Wat zou Hij dan zeggen, dacht ik, wanneer Hij hier binnentrad en Zijn evenbeeld op aarde hier zoemend en heen en weer zwenkend aan-trof? Het 'venio iterum crucifigi' kwam mij weer in de gedachten, en ik trok mijn metgezel aan zijn mantel om hem mee te nemen uit het gedrang naar de gewelf-de en beschilderde zalen.
Hier vonden wij een menigte mensen bijeen, die de prachtige schilderijen aandachtig beschouwden; want het feest van Allerzielen is tevens het feest van alle kunstenaars in Rome. Evenals de kapel is het gehele paleis en alle daartoe behorende vertrekken voor ieder toegankelijk en op deze dag gedurende vele uren kos-teloos te bezichtigen; men behoeft geen fooi te geven en wordt door de paleisbewaarder niet lastig gevallen.
De wandschilderingen hielden mij bezig en ik leerde daar nieuwe, voortreffelijke schilders kennen, die mij amper van naam bekend waren; zo leerde ik daar bij-voorbeeld de opgewekte Karl Maratti waarderen en liefhebben.
In het bijzonder waren mij echter de meesterstukken welkom van die kunstenaars, van wier werkwijze ik mij reeds een goede voorstelling had kunnen vormen. Met bewondering aanschouwde ik de heilige Petronil-la van Guercini, eertijds in de Sint-Pieter, waar nu een artistieke kopie de plaats van het origineel ingenomen heeft. Het dode lichaam van de heilige wordt uit het graf getild en dezelfde persoon, tot nieuw leven ge-wekt, in de hoge hemelen door een goddelijke jonge-ling ontvangen. Welk bezwaar men ook mag hebben tegen deze dubbele handeling, het is een kostelijk stuk.
Nog groter was mijn bewondering voor het schilderij van Titiaan. Het overstraalt alles wat ik tot nog toe gezien heb. Of mijn onderscheidingsvermogen reeds meer geoefend is, of dat het werkelijk het voortreffe-lijkste is, zou ik niet weten te zeggen. Een enorm mis-gewaad, dat overdekt is met borduurwerk, ja zelfs met figuren van gedreven goud, omhult een voorname bisschoppelijke gestalte. Met de massieve herdersstaf in de linkerhand slaat hij de ogen in extase ten hemel, met de rechter houdt hij een boek vast waaruit hij zo juist een goddelijke openbaring schijnt te hebben ont-vangen. Achter hem bevindt zich een schone jonk-vrouw, een palmtak in de hand, die met innige be-langstelling naar het opengeslagen boek blikt. Een eerwaardige, oude man staat aan zijn rechterzijde; hoewel hij vlak bij het boek is, schijnt hij er geen acht op te slaan: de sleutels in zijn hand wijzen erop, dat hij wel vertrouwt op de openbaringskracht van zijn eigen geest. Tegenover deze groep bevindt zich een naakte, welgeschapen, door pijlen gekwetste jonge-man, bescheiden, vol overgave voor zich uit starend. Ertussen twee monniken, kruis en lelie dragend, de ogen vroom ten hemel geslagen; want het muurwerk, dat in een halve cirkel het geheel omsluit, is van bo-ven open. Daar beweegt zich in de hoogste glorie een moeder Gods, wier blikken deelnemend zijn gericht op hetgeen beneden haar geschiedt. Het dartele kind op haar schoot reikt met een blij gebaar een krans aan, ja schijnt die zelfs naar beneden te werpen. De beide hemelse figuren worden aan weerszijden omge-ven door zwevende engelen, die reeds nieuwe kransen gereed houden. Maar over allen en boven de drievou-dige stralenkrans heerst de hemelse duif, als middel-punt en sluitsteen tegelijk.
Wij hebben bij onszelf overwogen, dat wij hier naar alle waarschijnlijkheid te maken hebben met een heili-ge, oude overlevering, omdat anders deze verschillen-de figuren, die overigens zo in het geheel niet bij el-kaar passen, hier niet zo kunstig en zinvol bijeen zou-den zijn gebracht. Doch wij vragen voor het overige niet naar enig hoe of waarom, maar geven ons met hart en ziel over aan onze bewondering voor deze kostelijke kunst.
Minder moeilijk te begrijpen, maar toch ook mysteri-eus is een wandschildering van Guido Reni, (1575—1642), Italiaans schilder uit de tijd der Barok.) - in zijn kapel. Een kinderlijklieftallige, godvruchtige jonkvrouw zit stil voor zich heen te naaien; twee enge-len flankeren haar en wachten op een wenk van haar, om haar te dienen. Het mooie stuk zegt ons, dat jeug-dige onschuld en vlijt zich in de gunst en in de hoede der hemelse machten mogen verheugen. Hier heeft men geen legende, geen nadere uitleg nodig. Thans echter ter afwisseling van de ernst waarmee wij over deze kunstwerken hebben gesproken, een aardig voorval. Het was mij al opgevallen, dat verscheidene Duitse kunstenaars, die, als vrienden van Tischbein, naar hem toe kwamen, daarbij mij even scherp aanza-gen en dan weer doorliepen. Nadat hij mij enkele ogenblikken alleen had gelaten, kwam hij weer bij mij staan en zei: Er is iets heel vermakelijks gebeurd! Het gerucht van je aanwezigheid heeft zich reeds verbreid en zo heeft de enige onbekende vreemdeling hier de aandacht van de kunstenaars getrokken. Maar nu is er onder ons iemand, die sinds lang beweert dat hij je kent, ja zelfs dat hij heel vriendschappelijk met je heeft omgegaan, wat wij nooit helemaal wilden gelo-ven. Men heeft hem nu gevraagd, je goed op te nemen en aan de twijfel een einde te maken; hij verzekerde echter kort en goed dat jij het niet was en dat de vreemdeling in kwestie niet de minste gelijkenis met je vertoonde. Zo is tenminste voor het ogenblik je in-cognito bewaard gebleven en wacht ons straks een vermakelijke ontknoping.
Ik mengde mij nu vrijmoediger onder de schare kun-stenaars en informeerde naar de meesters van ver-scheidene schilderijen, wier werkwijze ik nog niet kende. Ten slotte was er nog een schilderij dat mij bij-zonder aantrok, het stelde Sint Joris voor als over-winnaar van de draak en maagdenbevrijder. Niemand wist mij de meester van het stuk te noemen. Toen trad een kleine, bescheiden man, die tot nog toe gezwegen had, naar voren en vertelde mij dat het van Por-denone was, een Venetiaans schilder, en een van zijn beste werken, waaruit zijn talent ten volle sprak. Nu kon ik mijn voorliefde heel goed verklaren: het stuk had mij aangetrokken, omdat ik met de Venetiaanse School reeds eerder bekend geworden was en daarom de kwaliteiten van haar meesters beter wist te waar-deren.
De kunstenaar, die mij deze informatie verschafte, is Heinrich Meyer, een Zwitser, die hier met een vriend, Cölla genaamd, sinds enige jaren studeert, voortreffe-lijke sepiatekeningen maakt van antieke borstbeelden en zeer goed thuis is in de kunstgeschiedenis.
5 november
Nu ben ik een week hier en langzamerhand begin ik een algemene indruk van deze stad te krijgen. Wij doorkruisen haar ijverig, ik maak mij zoveel mogelijk vertrouwd met de plattegronden van het oude en het nieuwe Rome, bezichtig de ruïnen en de merkwaardige gebouwen, en bezoek af en toe een der buitenhuizen van de Patriciërs. Aan de voornaamste bezienswaar-digheden besteed ik alle tijd, eerst neem ik ze slechts vluchtig in mij op, daarna ga ik verder en kom dan weer terug: want men kan zich slechts in Rome op Rome voorbereiden.
Toegegeven moet echter worden, dat het een moeilijke en verre van aangename bezigheid is, het oude Rome uit het nieuwe op te diepen, maar men moet het nu eenmaal doen in de hoop dat het ons ten slotte een grote bevrediging zal schenken. Men treft er sporen aan zowel van een verrukkelijke schoonheid als van een vandalisme, die beide ons begrip te boven gaan. Wat de barbaren lieten staan, hebben de bouwmees-ters van het nieuwe Rome grondig bedorven.
Wanneer men aldus een wereld beschouwt, die twee-duizend en meer jaren oud is, door de wisseling der tijden zo veelvuldig en ingrijpend veranderd, en toch nog dezelfde grond, dezelfde heuvelen, ja dikwijls de-zelfde zuilen en muren, terwijl men in het volk nog de overblijfselen aantreft van het oude karakter, dan weet men zich deelgenoot aan de grote raadsbesluiten van het lot, en dan valt het de beschouwer moeilijk van den beginne af na te gaan, hoe het ene Rome op het andere in de loop der eeuwen is gevolgd, en niet alleen het nieuwe op het oude, maar ook de verschil-lende perioden van het oude en het nieuwe Rome op zichzelf. Ik tracht eerst zelf die half door het stof be-dekte keerpunten in de geschiedenis der stad aan het licht te brengen om daarna een des te beter en volledi-ger gebruik te kunnen maken van het mooie werk, dat men op dit terrein reeds heeft verricht; want sinds de vijftiende eeuw tot op onze dagen hebben voortreffe-lijke kunstenaars en geleerden zich hun leven lang met deze dingen beziggehouden.
En feitelijk zonder dat wij er erg in hebben doet dit overweldigend schouwspel zijn invloed op ons gel-den, wanneer wij Rome doorkruisen op zoek naar haar meest verheven monumenten. Op andere plaat-sen moet men wat belangrijk is eerst op het spoor zien te komen, maar hier dringt het zich vanzelf aan ons op en worden wij er als het ware mee over-stroomd. Waar men gaat en staat, vertoont zich het beeld van deze streek in al zijn afwisseling: paleizen en ruïnen, parken en wildernis, ruime pleinen en nauwe stadsgedeelten, kleine huisjes, stallen, tri-umfbogen en zuilen, vaak alles zo dicht opeengepakt, dat men het op één blad papier zou hebben kunnen brengen. Er zijn geen pennen genoeg in de wereld om het te beschrijven! Wat moet ik dan met mijn ene armzalige pen beginnen! En dan is men bovendien 's avonds nog moe en óp van het vele schoons dat men heeft gezien.
7 november
Mijn vrienden moeten het mij maar niet kwalijk ne-men, wanneer ik in de toekomst niet zo heel veel te zeggen heb. Als men op reis is, verzamelt men zoveel indrukken als men kan; iedere dag brengt iets nieuws, en men haast zich daar dan telkens over na te denken en er zijn conclusies uit te trekken. Maar hier komt men in een zo grote leerschool, waar één dag ons zo-veel te zeggen heeft, dat men het niet aandurft iets daarvan onder woorden te brengen. Ja, men zou er goed aan doen, hier ettelijke jaren te blijven en in die tussentijd te zwijgen als een Pythagoras.
Dezelfde dag
Ik voel mij heel wel. Het weer is zoals de Romeinen het noemen 'brutto': er waait een zuidenwind, de zo-genaamde scirocco, die dagelijks meer of minder regen met zich brengt; ik kan deze weersgesteldheid echter niet onaangenaam vinden: het is er warm bij, zoals het bij ons op regendagen in de zomer niet het geval is.
Ik leer nu Tischbeins talenten zowel als zijn plannen en kunstopvattingen steeds beter kennen en waarde-ren. Hij legde mij zijn tekeningen en schetsen voor, die zeer veel goeds bevatten en beloven. Door zijn verblijf bij Bodmer hebben zijn gedachten zich geconcentreerd op de eerste tijden der mensheid, toen de mens op de aarde werd geplaatst en de opdracht kreeg, heer-schappij over de wereld te voeren.
Als pakkende inleiding tot het geheel poogde hij van de hoge ouderdom der wereld een plastische voorstel-ling te geven. Bergen begroeid met prachtige bossen, door watervloeden opengereten ravijnen, uitgebrande vulkanen, waar nog een lichte rook uit opsteeg. Op de voorgrond een geweldige, nog in de aarde overgeble-ven tronk van een eeuwenoude eik, aan welks half ontblote wortelen een hert de kracht van zijn gewei beproeft, het geheel even goed doordacht als schoon van uitvoering.
Dan heeft hij op een zeer merkwaardig blad de man zowel als paardentemmer voorgesteld als in zijn heer-schappij over alle dieren op aarde, in de lucht en in het water, zo al niet door de kracht van zijn lichaam, dan toch door de scherpte van zijn vernuft. De com-positie is bijzonder goed geslaagd; als olieverfschilde-rij zal het grote indruk maken. Wij moeten er in Wei-mar stellig een tekening van zien te krijgen. Dan heeft hij het voornemen, alle grote en wijze mannen der Oudheid uit te beelden, waarop hij volop in de gele-genheid zal zijn monumentale gestalten op het papier te brengen. Op het ogenblik is hij vol enthousiasme bezig een ontwerp te maken voor een prent, voorstel-lende twee groepen ruiters, die elkaar wederkerig met dezelfde verbetenheid aanvallen, en wel op een plaats waar een geweldige rotskloof hen scheidt, die door de paarden slechts met de grootste moeite kan worden genomen. Aan verdediging valt daarbij niet te denken. Alles komt hier aan op een koelbloedige aanval, een kloek besluit, met geen andere keus dan te overwin-nen of in de afgrond te storten. Deze tekening zal hem in de gelegenheid stellen, de kennis die hij van het paard, zijn bouw en bewegingen bezit, op een treffen-de wijze in praktijk te brengen. Deze voorstelling en nog een aantal hierbij aansluitende en ertussen beho-rende onderwerpen wil hij verbonden zien door een gedicht, dat een verklaring van het voorgestelde moet geven en dat hem op zijn beurt wellicht weer inspira-tie tot nieuwe onderwerpen vermag te verschaffen.
Het is een goede gedachte; alleen zou men verscheide-ne jaren samen moeten zijn om zulk een werk uit te voeren.
De loggia's van Raphaël en zijn grote doeken zoals de School van Athene en andere heb ik nog slechts één-maal gezien, en dan is het alsof men Homerus moet bestuderen uit een gedeeltelijk verloren gegaan en ge-schonden handschrift. Het genot dat de eerste indruk oplevert, is onvolkomen; slechts wanneer men lang-zamerhand alles goed in zich opgenomen en bestu-deerd heeft, wordt het genot volkomen. Het best be-waard gebleven zijn de plafondschilderijen van de loggia's, die bijbelse verhalen voorstellen en die er zo fris uitzien, als waren zij gisteren geschilderd; welis-waar zijn slechts enkele van Raphaël zelf afkomstig, maar toch op alleszins voortreffelijke wijze naar zijn tekeningen en onder zijn toezicht tot stand gebracht.
Vroeger ben ik meer dan eens zo dwaas geweest, om er sterk naar te verlangen, onder leiding van een erva-ren man, een Engelsman die goed op de hoogte was met kunst en geschiedenis, een reis naar Italië te ma-ken; en nu heeft zich dit alles nog veel schoner ver-werkelijkt dan ik had durven dromen.
Tischbein was hier al zolang als mijn trouwe vriend en hij had slechts één wens: mij Rome te laten zien; door onze correspondentie kennen wij elkaar sinds lang, maar wij hebben onze kennismaking hernieuwd door onze persoonlijke ontmoeting. Hoe had ik ooit een betere gids kunnen treffen? Al is mijn tijd ook slechts beperkt, ik zal toch zoveel mogelijk trachten te genieten en op te steken.
En met dat al weet ik nu reeds, dat ik zal verlangen pas aangekomen te zijn, als ik op het punt sta weg te gaan.
8 november
Mijn enigszins wonderlijk half incognito, dat feitelijk aan een gril zijn ontstaan te danken heeft, verschaft mij ongedachte voordelen. Daar iedereen zich ver-plicht heeft, te doen alsof men niet weet wie ik ben, en daarom ook niemand met mij over mij mag spreken, rest de mensen niets anders dan over zichzelf te spre-ken of over dingen waarvoor zij zich interesseren; daardoor kom ik nu in de lengte en in de breedte te weten, waar een ieder zich mee bezighoudt of wat voor merkwaardige gebeurtenissen er plaatsgrijpen. Hofraad Reiffenstein nam ook deel aan deze grap; daar hij echter de naam die ik aangenomen had, om een speciale reden niet kon uitstaan, promoveerde hij mij maar dadelijk tot baron, en zo heet ik nu de ba-ron, die tegenover het paleis Rondanimi woont; daar-door ben ik voldoende aangeduid; te meer omdat de Italianen gewoon zijn de mensen slechts bij hun voor-naam of bijnaam te noemen. Enfin, ik heb mijn zin, en ben zo gelukkig nu over mijzelf en over mijn werk geen rekenschap te moeten afleggen.
9 november
Af en toe sta ik als het ware even stil en overzie de hoogste top van het reeds bereikte. Met veel genoegen zie ik terug op Venetië, op die machtige stad, ont-sproten aan de schoot der zee, gelijk Pallas aan het hoofd van Jupiter. Hier heeft mij zowel het inwendige als het uitwendige van de Rotonde door zijn monu-mentaliteit ontroerd. In de Sint-Pieter heb ik leren be-grijpen, hoe de kunst zowel als de natuur boven elke vergelijking verheven kan zijn. En zo heeft de Apollo van Belvedère mij aan de werkelijkheid ontheven. Want zoals ook de meest nauwkeurige tekeningen ons geen begrip geven van de zo juist genoemde bouw-werken, zo is het hier ook gesteld met het origineel uit marmer in vergelijking met de gipsafgietsels, waarvan ik overigens toch zeer fraaie exemplaren reeds sinds lang ken.
8 november 1786
Ik leef hier nu in een helderheid en rust, die ik sinds lang niet heb gevoeld. Mijn geoefendheid alle dingen te zien en te nemen zoals ze zijn, mijn volharding het oog de spiegel te laten zijn van het licht, mijn volko-men gemis aan pretentie, komen mij weer eens goed te pas en maken mij in stilte diep gelukkig. Alle dagen doet zich iets nieuws en belangrijks aan mij voor, da-gelijks nieuwe, machtige, bijzondere indrukken en een geheel, waarover men lang nadenkt en droomt, maar waarvan men zich nimmer een afgeronde voorstelling kan maken.
Vandaag was ik bij de piramide van Cestius en 's avonds op de Palatinus, bovenop de ruïnen van het keizerlijk paleis, die wel rotswanden gelijken. Woor-den schieten hier te kort! Waarlijk, hier is niets kleins, al treft men af en toe ook weleens iets banaals aan, waarop men terecht aanmerking maken kan; maar toch heeft zelfs iets dergelijks deel aan de algemene monumentaliteit.
Wanneer ik nu tot mijzelf inkeer, zoals men bij gele-genheid gaarne doet, dan ontdek ik in mij een gevoel, dat mij bijzonder verheugt, ja dat ik niet schroom on-der woorden te brengen. Wie hier de dingen om zich heen ernstig gadeslaat en ogen heeft om te zien, die moet wel degelijk worden, hij moet een begrip van degelijkheid krijgen, zoals hij dat nog nimmer in die mate bezeten heeft.
De geest krijgt een standvastig karakter, komt tot een ernst zonder droogheid, tot bezadigdheid, doch waar de vreugde niet aan ontbreekt. Mij tenminste is het, alsof ik de dingen dezer wereld nog nimmer zo op de rechte waarde heb weten te schatten als hier. Ik ver-heug mij op de zegenrijke gevolgen hiervan voor mijn gehele leven.
En laat mij daarom de dingen maar in mij opnemen, zoals zij tot mij komen; later zullen zij wel geordend worden. Ik ben hier niet om te genieten naar het mij lust; ik wil de grote dingen hier ijverig bestuderen, er-van leren en mij aan hen vormen, eer ik de veertig be-reikt heb.
11 november 1786
Vandaag heb ik een bezoek gebracht aan de nimf Ege-ria, daarna aan de circus van Caracalla, de vernielde graven langs de Via Appia en het graf van Metella, dat eerst recht een goed begrip geeft van wat solide metselwerk is. Deze mensen werkten voor de eeuwig-heid: het was op alles berekend, maar niet op het vandalisme der vernielers, waar alles voor wijken moest. Hoe graag had ik gehad, dat jullie erbij waren geweest. De overblijfselen van de grote waterleiding zijn zeer indrukwekkend. Wat een mooie, grootse ge-dachte, het volk door zulk een geweldig apparaat van water te voorzien! 's Avonds, toen het reeds scheme-rig was, kwamen wij bij het Colosseum. Wanneer men dat ziet, schijnt al het andere weer nietig: het is zo groot, dat men de indruk ervan niet in zijn binnen-ste bewaren kan. In de herinnering ziet men het nood-zakelijk kleiner, maar gaat men er dan naar terug, dan lijkt het ons opnieuw groter.
Frascati, 15 november 1786
De anderen zijn naar bed, en ik schrijf nog uit de fles Oost-Indische inkt, die bij het tekenen is gebruikt. Wij hebben hier een paar mooie, regenloze dagen gehad, warm en zonnig, zodat men de zomer niet mist. De omgeving hier is heel aangenaam; het plaatsje zelf ligt op een heuvel, of liever tegen de helling van een berg aan, en iedere stap biedt de tekenaar de verrukkelijk-ste onderwerpen. Het uitzicht is onbegrensd: men ziet Rome liggen en verderop de zee, aan de rechterkant de heuvelen van Tivoli, enz. In deze liefelijke omge-ving zijn de landhuizen geheel met het oog op ont-spanning aangelegd, en zoals de oude Romeinen reeds hier hun villa's hadden, zo hebben sinds honderd jaar en langer rijke en protserige bewoners van Rome hun landhuizen op dit prachtig plekje grond neergezet. Twee dagen houden wij ons hier reeds op, en nog steeds is er wat nieuws en bekoorlijks te zien.
En toch is het nog de vraag, of de avonden hier niet nog genoeglijker voorbijgaan dan de dagen. Zodra de struise waardin de koperen driearmige lamp op de grote ronde tafel heeft geplaatst en ons 'felicissima notte!' gewenst heeft, verzamelen allen zich in een kring en komt iedereen voor de dag met de tekeningen en schetsen, die men overdag heeft gemaakt. Men spreekt er dan over, of men het onderwerp op de juis-te wijze getroffen heeft, of men het karakteristieke er-van naar voren heeft weten te brengen, en wat de voornaamste algemene vereisten zijn waarvan men zich reeds bij een eerste schets rekenschap dient te ge-ven. Hofraad Reiffenstein weet deze bijeenkomsten door zijn inzicht en autoriteit voortreffelijk te leiden en ordelijk te doen verlopen. Deze loffelijke gewoonte is echter afkomstig van Philipp Hackert, die met veel smaak het uitzicht hier wist te tekenen en uit te wer-ken. Kunstenaars en dilettanten, mannen en vrouwen, ouderen en jongeren, geen van allen liet hij ze met rust, hij wekte ieder op om naar de mate van zijn ga-ven en krachten het ook te proberen en gaf zelf het goede voorbeeld. Deze manier om een groep van mensen om zich heen te verzamelen en bezig te hou-den, heeft hofraad Reiffenstein na het vertrek van zijn vriend trouw voortgezet, en wij hebben hier voor ogen, hoe goed het is een ieder tot werkelijk meedoen aan te sporen. Het eigen karakter van de verschillende leden van de kring treedt op een alleraardigste wijze aan de dag. Tischbein bijvoorbeeld ziet als schilder van historische taferelen het landschap heel anders dan een landschapschilder. Hij ziet treffende groepe-ringen en andere aantrekkelijke en belangrijke onder-werpen daar waar iemand anders niets gewaarwordt, en zo slaagt hij erin ook menige naïeve menselijke trek vast te leggen, hetzij het kinderen, boeren, bedelaars en andere dergelijke natuurmensen betreft, of ook die-ren, die hij met enkele karakteristieke lijnen heel ge-lukkig weet weer te geven en daardoor het gesprek weer van nieuwe, aangename stof voorziet.
Wanneer het gesprek dreigt te verlopen, dan wordt eveneens naar Hackert het heeft ingesteld, in Sulzers 'Theorie' gelezen, en hoewel er, wanneer men zijn ei-sen aan de hoge kant stelt, er op dit werk nog wel het een en ander aan te merken valt, bemerkt men toch tot zijn genoegen, dat het een goede invloed heeft op personen die in dit opzicht nog niet ten volle ontwik-keld zijn.
Rome, 17 november 1786
Wij zijn hier weer terug! Vannacht stortregende het, gepaard met hevig onweer; nu regent het nog maar door en het is er steeds warm bij.
Ik kan echter slechts met enkele woorden weergeven, welk geluk ik deze dag heb gesmaakt. Ik heb de fres-co's van Dominichini in Andrea della Valle en tevens de Farnesische galerij van Carraccio gezien. Te veel nog voor maanden, laat staan voor één enkele dag.
18 november 1786
Het is weer mooi weer, een onbewolkte, stralende, warme dag.
Ik zag in de Farnesina de geschiedenis van Psyche, welker kleurige reproducties zo lang mijn kamer heb-ben opgevrolijkt, dan bij de Sint-Pieter in het Mon-torio de Verheerlijking van Raphaël. Alles oude be-kenden, als vrienden die men zich in de verte door briefwisseling heeft gemaakt en die men nu van aan-gezicht tot aangezicht ziet. Zélf de dingen waarnemen is toch iets geheel anders, alles wat er in de verhou-ding van het geheel of zijn delen goed of verkeerd is, treedt dan terstond aan het licht.
Ook bevinden zich overal prachtige dingen, waar niet zo'n ophef over is gemaakt en die niet zo vaak met behulp van de etsnaald en op andere wijze over de wereld zijn verspreid. Hiervan breng ik allerlei mee, getekend door goede, jonge kunstenaars.
Dat ik met Tischbein reeds zo lang door briefwisse-ling vriendschappelijk verbonden ben, zodat ik hem reeds menige wens, zelfs zonder de hoop ooit in Italië te zullen komen, heb kenbaar gemaakt, doet ons sa-menzijn hier even vruchtbaar als aangenaam zijn. Hij had voortdurend reeds aan mij gedacht en voor mij gezorgd. Ook wat de steensoorten betreft, waarvan de oude en nieuwe bouwwerken zijn opgetrokken, is hij volkomen op de hoogte; hij heeft er een zeer grondige studie van gemaakt, waarbij hem zijn kunstenaarsoog en de lust die de kunstenaar nu eenmaal heeft aan het zintuiglijk waarneembare, bijzonder goed van pas komt.
Een speciaal voor mij uitgelezen verzameling van monsters heeft hij kort geleden naar Weimar afgezon-den. Zij is bestemd om mij bij mijn terugkeer te ver-welkomen. Een belangrijke aanvulling ben ik hier in-tussen nog machtig geworden. Een geestelijke, die zich op het ogenblik in Frankrijk bevindt en van plan is een werk te publiceren over de antieke steensoor-ten, ontving door bemiddeling van de Propagande (Congregatio de propagande fide; pauselijk instituut, gesticht in 1622 verbonden met een school ter oplei-ding van missionarissen. — Vert.) aanzienlijke stuk-ken marmer van het eiland Paros. Hieruit werd een monstercollectie samengesteld en twaalf verschillende stukken heeft men bij die gelegenheid voor mij apart gelegd, van de kleinste tot de grofste korrel, van de grootste zuiverheid en dan min of meer met glimmer gemengd; de eerste geschikt als materiaal voor beeld-houwers, de tweede soort om voor architectonische doeleinden te worden gebruikt. Het springt duidelijk genoeg in het oog, van welk een grote betekenis het voor de beoordeling van kunstwerken is, wanneer men een grondige kennis bezit van het materiaal waaruit zij samengesteld zijn.
Er is gelegenheid te over dergelijke zaken hier bijeen te slepen. Op de ruïnen van het paleis van Nero gin-gen wij door nieuw aangelegde artisjokkenbedden en konden ons niet weerhouden, onze zakken vol te stoppen met graniet, porfier en marmerstukjes, die hier bij duizenden in het rond liggen en nog gelden als onuitputtelijke getuigen van de oude pracht der daarmee beklede wanden.
18 november, vervolg
Nu moet ik echter ook nog het een en ander vertellen over een bijzonder fraai, doch min of meer problema-tisch schilderstuk, dat na al het mooie dat ik reeds ge-zien heb toch nog zeer de moeite waard is.
Reeds verscheidene jaren geleden vertoefde hier een Fransman, die als kunstliefhebber en verzamelaar be-kend stond. Hij geraakte in het bezit van een antiek schilderij op kalk, niemand weet waarvandaan; hij laat het stuk door Mengs restaureren en neemt het als een kostelijk werk in zijn verzameling op. Winckelmann spreekt er ergens met geestdrift over. Het stelt Ganyme-des voor, die Jupiter een beker wijn reikt en in ruil daarvoor een kus ontvangt. De Fransman sterft en laat het zijn hospita na als antiek. Mengs sterft en zegt op zijn sterfbed, dat het niet antiek is, maar dat hij het heeft geschilderd. En nu is de strijd hierover in volle gang. De een beweert dat Mengs het alleen maar voor de grap met zo'n lichte toets geschilderd heeft; de te-genpartij zegt dat Mengs nooit in staat zou zijn ge-weest zoiets te schilderen, ja dat het zelfs voor Raphaël bijna te mooi is. Ik heb het gisteren gezien en moet zeggen dat ook ik niets schoners ken dan de figuur van Ganymedes; in het bijzonder het hoofd en de rug; het andere is te veel gerestaureerd. Intussen is het stuk hierdoor in diskrediet gebracht, en wil niemand de ar-me vrouw verlossen van haar schat.
20 november 1786
Daar de ervaring ons meer dan eens leert, dat men ge-dichten met allerlei soort tekeningen en etsen verlucht wenst te zien, ja dat de schilder zelf vaak zijn meest magistrale onderwerpen ontleent aan het woord van de een of andere dichter, houd ik het voor een zeer prijzenswaardige gedachte van Tischbein, te streven naar een werkgemeenschap van dichter en beeldende kunstenaar, om reeds dadelijk van het begin af een eenheid te vormen. De hieruit voortkomende moei-lijkheden zouden weliswaar ten zeerste worden ver-minderd, wanneer het kleine gedichten betrof, die zich gemakkelijk laten overzien en waartoe men lichter ge-inspireerd raakt.
Ook hierover heeft Tischbein heel goede en vooruit-strevende gedachten, en het is hoogst opmerkelijk, dat de onderwerpen die hij op deze wijze wenst te zien uitgevoerd, van een zodanige aard zijn, dat noch de poëzie noch de beeldende kunst elk voor zich voor de uitbeelding ervan toereikend zouden zijn. Hij heeft mij op onze wandelingen daarvan verteld, teneinde mij voor een dergelijke samenwerking te winnen. De titel-plaat voor ons gemeenschappelijk werk is reeds ont-worpen, en wanneer ik er niet tegen opzag, mij aan een dergelijk experiment te wagen, zou ik mij wel la-ten verleiden eraan mee te doen.
22 november 1786. Op het feest van Caecilia
De herinnering aan deze heerlijke dag moet ik in enke-le regels vastleggen en wat ik genoten heb tenminste naar de feiten mededelen. Het was prachtig weer, bladstil, een volkomen wolkeloze hemel en verrukke-lijke zonneschijn. Ik begaf mij met Tischbein naar het Sint-Pietersplein, waar wij aanvankelijk op en neer liepen en wanneer het ons te warm werd, de schaduw opzochten van de grote obelisk, die juist breed genoeg voor twee was en waar wij al wandelend druiven aten, die wij in de buurt hadden gekocht. Daarop gin-gen wij naar de Sixtijnse kapel, waar het ook feeste-lijk en helder was en de schilderingen baadden in het licht. Wij verdeelden onze bewondering tussen Het Jongste Gericht en de afwisselende plafondschilderin-gen van Michelangelo. Ik kon slechts stil van bewon-dering toezien. De innerlijke zekerheid en mannelijke kracht van de meester, zijn grootheid laat zich niet onder woorden brengen. Nadat wij alles terdege in ogenschouw hadden genomen, verlieten wij dit heilig-dom en begaven ons naar de Sint-Pieterskerk, die prachtig verlicht werd onder de blauwe hemel en on-beschaduwd, in volkomen klaarheid voor ons stond. Wij lieten ons geheel meeslepen door het genot dat wij vonden aan die grootheid en pracht, zonder ons dit-maal op een dwaalspoor te laten brengen door al te smakeloze en te zeer op berekening berustende de-tails. Wij onthielden ons van elk scherp oordeel en verheugden ons kinderlijk.
Ten slotte klommen wij naar het dak van de kerk, waar men een voorstelling aantreft van een sierlijk gebouwde stad in het klein. Huizen en magazijnen, fonteinen (naar het uiterlijk te oordelen), kerken en een grote tempel, alles in de lucht, met mooie wandel-gangen ertussen. Wij beklommen de koepel en zagen het heldere landschap der Apennijnen voor ons lig-gen, de berg Soracte, en in de richting van Tivoli het vulkanische heuvelgebied, Frascati, Castel Gandolfo, de vlakte en verder weg de zee. Vlak voor ons de stad Rome in haar geheel, in haar volle breedte en omvang met haar talloze paleizen, koepels, enz. Er woei geen windje, en in de koperen bol was het warm als in een broeikas. Nadat wij alles goed in ons hadden opge-nomen, daalden wij af en lieten ons de deuren die toe-gang geven tot het gevelwerk van de koepel, van de trommel en van het schip ontsluiten ; men kan daar-omheen lopen en zo deze delen en de kerk van boven-af bezichtigen. Toen wij op de kroonlijst van de trommel stonden, ging de paus beneden in de diepte voorbij om zijn namiddagdienst te houden. Er ont-brak dus niets aan onze indruk van de Pieterskerk. Wij klommen weer geheel naar beneden, gebruikten in een nabijgelegen restaurant een genoeglijk, eenvoudig maal en zetten onze weg naar de Caeciliakerk voort.
Veel woorden zou ik nodig hebben om de versiering te beschrijven, die men in de geheel met mensen ge-vulde kerk had aangebracht. Van de architectuur was geen steen meer te zien. De zuilen waren overtrokken met rood fluweel en met gouden tressen omwikkeld. De kapitelen waren met geborduurd fluweel behangen en overdekt, waarbij men zich zoveel mogelijk aan de vorm van het kapiteel had gehouden, en hetzelfde was met alle kroonlijsten en pijlers het geval. Alle muur-vlakken waren met in levendige kleuren geschilderde stukken bedekt, waardoor de gehele kerk één groot mozaïek leek, en meer dan tweehonderd waskaarsen brandden om en naast het hoogaltaar, zodat de ene wand een lichtzee vormde en het schip van de kerk straalde van licht. De zijgangen en zijaltaren waren op dezelfde wijze versierd en verlicht. Tegenover het hoogaltaar, onder het orgel, bevonden zich twee tri-bunes, ook met fluweel overtrokken. Op een daarvan stonden de zangers opgesteld, op de andere de in-strumentalisten, die voortdurend muziek maakten. De kerk was stampvol.
Ik hoorde hier een bijzonder mooie manier van musi-ceren. Zoals men viool of andere concerten met solo-instrumenten heeft, zo voeren zij hier concerten met solostemmen uit, zodat de ene stem, de sopraan bij-voorbeeld, de leiding heeft en solo zingt, terwijl het koor van tijd tot tijd invalt en haar begeleidt, zoals vanzelf spreekt steeds met het gehele orkest. Het maakt een mooi effect. Ik moet eindigen met te vertel-len hoe wij de dag besloten, 's Avonds kwamen wij nog bij het gebouw der Opera, waar juist de Litiganti werden gegeven, maar wij hadden reeds zoveel goeds genoten, dat wij voorbijgingen.
2} november 1786
Opdat het mij met mijn geliefd incognito ten slotte toch niet zo zou gaan als met de struisvogel, die zich voor verstopt houdt wanneer hij maar de kop in het zand steekt, geef ik op een bepaalde wijze toe, waarbij ik echter mijn oude stelling niet uit het oog verlies. De prins van Lichtenstein, de broeder van de door mij zo hooggeschatte gravin Harrach, heb ik een bezoek ge-bracht en ik heb enige malen bij hem het middagmaal gebruikt, en ik kon al spoedig merken, dat het bij deze mijn toegevendheid niet zou kunnen blijven; en zo ge-beurde het ook. Men had mij van tevoren al het een en ander verteld omtrent Abbate Monti, over zijn Aristodes, een treurspel, dat binnenkort zou worden opgevoerd. De schrijver, zo zei men, wilde mij het stuk voorlezen en er mijn mening over horen. Ik ging er verder niet op in, zonder het verzoek bepaald af te wijzen; eindelijk trof ik de dichter met een van zijn vrienden bij de prins aan, en het stuk werd voorgele-zen.
De held is, zoals men weet, een koning van Sparta, die zich wegens allerlei gewetensbezwaren van het leven berooft, en men gaf mij op een vriendelijke wijze te kennen, dat de auteur van de Werther het wel niet erg zou vinden wanneer hij in dit stuk enkele passages van zijn voortreffelijk boek zou terugvinden, en zo kon ik zelfs binnen de muren van Sparta de vertoornde geest van de ongelukkige jongeling niet ontgaan.
Het stuk heeft een zeer eenvoudig, rustig verloop; ka-rakter en taal zijn in overeenstemming met het on-derwerp, krachtig en toch gevoelig. Het werk getuigt van een uitgesproken talent.
Ik liet niet na, op mijn wijze, al was die dan niet de Italiaanse, al het goede en prijzenswaardige in het stuk naar voren te brengen, waarmee men weliswaar tamelijk tevreden was, hoewel men echter toch, met zuidelijk ongeduld iets meer verlangde. Vooral wilde men, dat ik voorspellen zou hoe het stuk door het publiek zou worden ontvangen. Ik verontschuldigde mij door te wijzen op mijn onkunde betreffende het land, het voorstellingsvermogen en de smaak van het publiek, was echter oprecht genoeg eraan toe te voe-gen, dat ik niet recht begreep hoe de verwende bewo-ners van Rome, die gewoon waren een volledig blij-spel in drie bedrijven met een volledige opera van twee bedrijven als tussenspel te zien of een grote ope-ra met exotische balletten als intermezzi, zouden kun-nen genieten van de edele, rustige voortgang van een ononderbroken zich afwikkelend treurspel. Bovendien leek mij ook het thema van de zelfmoord geheel bui-ten de horizont der Italiaanse begrippen te vallen. Dat men anderen doodsloeg, daar kreeg ik bijna dagelijks over te horen; doch dat men zichzelf van het lieve le-ven zou beroven of iets dergelijks ook maar voor mo-gelijk hield, daar was mij nog nimmer iets van ter ore gekomen.
Hierop liet ik mij gaarne uitvoerig inlichten over het-geen tegen mijn ongeloof zou kunnen worden inge-bracht, en gaf mij met liefde gewonnen, wanneer de argumenten mij aanvaardbaar leken, verzekerde bo-vendien dat ik niets liever wilde dan het stuk opge-voerd te zien en het met een koor van vrienden mijn luidste en oprechtste bijval te schenken. Deze verkla-ring werd zeer vriendelijk opgenomen, en ik had alle reden ditmaal tevreden te zijn dat ik mij niet streng aan mijn incognito had gehouden. Daarbij komt nog dat de prins van Lichtenstein de beminnelijkheid zelve is en mij in de gelegenheid heeft gesteld met hem aller-lei kunstschatten te zien, waartoe men bijzonder ver-lof van de eigenaars nodig heeft, zodat men het dus niet zonder introductie stellen kan.
Maar mijn welwillendheid ging niet zover, dat ik er prijs op stelde mij door de dochter van de pretendent (de graaf van Albany, die als afstammeling van de Stuarts aanspraak maakte op de Engelse troon. Vert.) als een vreemd dier te laten aangapen. Haar desbetreffend verzoek heb ik dan ook afgewezen en ben heel beslist weer ondergedoken.
Toch is dit ook niet helemaal de juiste manier, en ik voel hier heel goed, wat ik reeds vroeger in het leven vermocht op te merken, dat de mens die het goede wil, zich even actief en positief tegenover anderen be-hoort te gedragen als het geval is met hem die op ei-gen voordeel uit is, een kleingeestige aard heeft of met verkeerde gedachten rondloopt. Dit laat zich heel goed inzien, maar het is moeilijk er in dit opzicht naar te handelen.
24 november
Over het volk zelf weet ik niets anders te zeggen dan dat het natuurmensen zijn, die niettegenstaande de pracht en de waardigheid van hun godsdienst en kunst geen haar anders zijn dan zij in holen en bossen ook zouden wezen.
Wat iedere vreemdeling opvalt en waarover vandaag weer de hele stad spreekt, maar ook alleen maar spreekt, dat zijn de gevallen van doodslag, die hier vrijwel dagelijks voorkomen. In ons stadsdeel zijn er gedurende deze drie weken reeds vier vermoord. Van-daag werd een uitnemend kunstenaar, Schwendi-mann, een Zwitser en medailleur van beroep, de laat-ste leerling van Hedlinger, overvallen, juist zoals Winckelmann. De moordenaar met wie hij in een worsteling geraakte, bracht hem twintig messteken toe, en toen de politie erbij kwam, stak de onverlaat zichzelf door het hart. Dat is hier anders de mode niet. Als de moordenaar een kerk weet te bereiken, is hij in veiligheid.
En zo wil ik dan, om ook enkele schaduwpartijen op mijn schilderij aan te brengen, het een en ander mede-delen over misdaad en ongelukken, aardbevingen en overstromingen; zo brengt bijvoorbeeld de tegen-woordige uitbarsting van de Vesuvius de meeste vreemdelingen hier in beweging, en men moet zich geweld aandoen om niet meegesleept te worden. Van dit natuurverschijnsel gaat werkelijk een soort van magnetische kracht uit, het trekt de mensen onweer-staanbaar aan. Het is op het ogenblik, alsof alle kunstschatten van Rome plotseling geheel zonder be-tekenis zijn geworden; alle aanwezige vreemdelingen onderbreken hun vastgesteld programma en haasten zich naar Napels. Ik wil het echter hier uithouden, in de hoop dat de berg nog iets voor mij zal bewaren.
7 december
Moritz is hier, die wij hebben leren kennen door An-ton Reiser en door zijn reizen naar Engeland. Het is een rechtschapen en voortreffelijk man, aan wie wij veel vreugde beleven.
Hier in Rome, waar men zoveel vreemdelingen ziet, die lang niet alle deze hoofdstad der wereld wegens haar rijke kunstschatten bezoeken, maar ook wel zich op een andere wijze willen bezighouden, is men op al-les voorbereid. Men beoefent hier allerlei toegepaste kunsten, die een grote mate van vaardigheid en zin voor het ambacht vereisen. Men heeft het daarin zeer ver gebracht en men vraagt daarvoor gaarne de be-langstelling der vreemdelingen.
Daartoe behoort ook het schilderen op was, waarmee een ieder die enigermate met het gebruik van water-verf op de hoogte is, door de voorbereidende werk-zaamheden en ten slotte door het inbranden en wat daar verder nog bijkomt, zich mechanisch vermag be-zig te houden en waarbij de vaak geringe kunstwaarde enigermate wordt gecompenseerd door het nieuwe van het procédé. Er zijn handige kunstenaars die hier-in lesgeven en onder het voorwendsel hier en daar een beetje te moeten helpen, dikwijls het leeuwenaandeel aan het werk hebben, zodat ten laatste, wanneer het blinkend wasreliëf in zijn gouden lijst gereed is, de schone leerlinge volkomen verrast is over hetgeen zij door haar onbewust talent tot stand heeft gebracht.
Een andere bezigheid is: uitgesneden stenen af te drukken in een fijn soort leem, wat men ook wel met medailles doet, waarbij beide zijden tegelijk gestem-peld worden.
Meer vaardigheid, accuratesse en werk vordert ten slotte het maken van het glazuur zelf. Voor al deze dingen heeft hofraad Reiffenstein in zijn huis of ten-minste in zijn onmiddellijke omgeving de nodige ge-reedschappen en machines bij de hand.
2 december 1786
Toevallig heb ik hier Archenholtz' boek over Italië ge-vonden. Wat schrompelt zo'n geschrift op de plaats zelf ineen, alsof men het boekje op een kolenvuur zou leggen, zodat het langzamerhand bruin en zwart werd, de bladzijden omkrulden en in rook opgingen. Hij heeft de dingen wel gezien; maar om zijn gewichtige en uit de hoogte oordelende schrijftrant aannemelijk te maken, daartoe ontbreekt het hem al te zeer aan kennis en struikelt hij veel te vaak bij hetgeen hij looft en afkeurt.
Het is iets geheel nieuws voor mij, dat het mooie, warme windstille weer, dat slechts nu en dan door enkele regendagen wordt onderbroken, tot eind no-vember voortduurt. Wij profiteren van het goede weer door ons zoveel mogelijk op te houden in de open lucht, en bij slecht weer blijven wij op onze kamer; overal vindt men iets om te leren en te doen en om zich over te verheugen.
Op de 28ste november keerden wij naar de Sixtijnse kapel terug, lieten de galerij ontsluiten, vanwaar men een beter gezicht heeft op het plafond; daar zij zeer smal is, staat men er wel niet zo heel aangenaam en, naar het schijnt, ook niet ongevaarlijk tegen het ijze-ren hekwerk aangedrongen, daarom blijven dan ook zij, die last van duizeligheid hebben, achter. Maar al-les wordt vergoed door de aanblik, die het machtige werk van de meester oplevert. En ik ben op het ogen-blik zo van Michelangelo vervuld, dat ik, wanneer ik aan hem denk, zelfs geen genot meer vind in de na-tuur, omdat ik die niet met zijn machtige ogen schou-wen kan. Bestond er maar een middel, om zulke schilderstukken voorgoed in ons binnenste vast te leggen. Ik heb mij in elk geval voorgenomen om alles wat ik aan etsen en kopieën naar zijn werk bemachti-gen kan, mee te brengen.
Vandaag bezochten wij de loggia's van Raphaël, en ik durf bijna niet te zeggen, dat zij mij een grote teleur-stelling waren. Het oog was door die andere monu-mentale vormen en de verrukkelijke volmaaktheid van alle onderdelen zo rijk geworden en verwend, dat men het geestig spel der arabesken feitelijk niet meer kon aanzien, terwijl de bijbelse verhalen, hoe schoon zij ook waren, het niet vermochten uit te houden te-genover die van die andere meester. Het moet een gro-te vreugde zijn, deze werken vaker tegen elkaar af te wegen en hen rustiger en zonder vooroordeel met el-kaar te vergelijken. Want in den beginne kiest men nu eenmaal steeds eenzijdig partij.
Vandaar begaven wij ons, hoewel het hiervoor bijna te warm was, naar de Villa Panfili, waar een zeer mooi aangelegd park is, en verbleven er tot het vallen van de avond. Een uitgestrekte, door groenblijvende eiken en hoge pijnbomen omzoomde weide was geheel met madeliefjes bedekt, die alle hun gezichtjes naar de zon keerden; nu begon ik mijn botanische bespiege-lingen, die ik de volgende dag op een wandeling naar de Monte Mario, de Villa Melini en de Villa Madana voortzette. Het is bijzonder interessant na te gaan, hoe een krachtig zich voortplantende en niet door strenge koude onderbroken vegetatie werkt: hier vindt men geen afzonderlijke knoppen aan de bomen en zo leert men pas begrijpen wat een knop eigenlijk is. De haagappelboom (arbutus unedo) bloeit nu al weer, terwijl zijn laatste vruchten nog bezig zijn te rijpen, en zo vertoont ook de oranjeboom zich tegelijkertijd met bloesem en met halfrijpe en volrijpe vruchten; toch worden laatstgenoemde bomen, wanneer zij niet tus-sen de huizen staan, nu afgedekt. Over de cipres, een zeer imposante boom wanneer hij heel oud geworden is en tot zijn volle wasdom gekomen, valt nog heel wat na te denken. Zo spoedig mogelijk hoop ik een bezoek te brengen aan de botanische tuin en daar het nodige op te steken. Trouwens niets is te vergelijken met het nieuwe leven dat bij een beschouwende na-tuur als de mijne tot ontwaken komt, wanneer men zich verdiept in de aanblik van een nieuw land. Of-schoon ik nog altijd dezelfde ben, meen ik toch tot in het diepst van mijn wezen veranderd te zijn.
Voor vandaag eindig ik en zal de volgende bladzijden nu eens geheel vullen met verhalen over rampen, moord, aardbevingen en andere ongelukken, opdat er toch ook wat schaduw in mijn schildering komt.
3 december 1786
De weersgesteldheid heeft zich tot nog toe meestal om de zes dagen herhaald. Twee bijzonder mooie dagen, een betrokken dag, daarna twee tot drie regendagen en dan weer prachtig weer. Ik tracht ze elk naar hun soort zo goed mogelijk te gebruiken. Nog steeds zijn al deze heerlijke dingen nieuw voor mij. Men heeft niet met hen geleefd, zodat zij voor ons hun eigen ka-rakter nog niet hebben verloren. Sommige trekken ons zo krachtig tot zich, dat men een tijdlang onver-schillig, ja zelfs onrechtvaardig tegenover andere wordt. Zo hebben bijvoorbeeld het Pantheon, de Apollo van Belvedère, enige kolossale koppen en on-langs de Sixtijnse kapel mij zo volkomen in beslag genomen, dat ik daarnaast bijna niets meer zie. Hoe kan men zich echter, klein als men is en aan het kleine gewend, op één lijn willen stellen met dit verhevene, monumentale, tot volkomenheid gewordene? En wanneer men de dingen wat meer in hetzelfde vlak zou willen zien, dan dringt zich van alle kanten weer een ontzaglijke massa naar voren, bij elke stap die wij doen komen wij ermee in aanraking en elk van hen eist voor zich een deel van onze aandacht op. Hoe kan men zich hieruit redden? Op geen andere wijze dan door alles geduldig op zich te laten inwerken en het te laten groeien en bovendien door niet te verzuimen zijn aandacht te schenken aan datgene wat anderen tot ons voordeel hebben verricht.
Winckelmanns kunstgeschiedenis, vertaald door Fea, waarvan een nieuwe druk verschenen is, is een heel bruikbaar werk, dat ik mij terstond heb aangeschaft en dat ik hier in gezelschap van uitnemende deskun-digen met vrucht gebruik.
Ook de Romeinse antiquiteiten beginnen mij te beko-ren. Geschiedenis, inscripties, munten, waarvan ik vroeger niets wilde weten, alles dringt zich aan mij op. Zoals het mij met de natuurlijke historie verging, zo gaat het mij ook hier; want de gehele wereldge-schiedenis is verbonden met deze plek, en sinds de dag dat ik Rome betrad, beschouw ik mij als voor de tweede maal geboren; een ware wedergeboorte heeft met mij plaatsgehad !
5 december 1786
Gedurende de enkele weken dat ik hier ben, heb ik reeds menige vreemdeling zien komen en gaan, en mij verbaasd over de oppervlakkigheid waarmee zovelen van hen deze eerbiedwaardige overblijfselen bezichti-gen. Goddank zal in het vervolg geen van deze trek-vogels mij meer imponeren, wanneer hij mij in het Noorden over Rome spreekt, noch mij door zijn ver-halen van de wijs brengen; want ik heb er nu zelf ook het mijne van gezien en weet nu zo ongeveer wel waar ik aan toe ben.
8 december 1786
Nu en dan hebben wij het prachtigste weer van de we-reld. De regen die van tijd tot tijd valt, maakt het gras en de tuingewassen groen. Ook hier staan nogal veel bomen, die altijd groen blijven, zodat men het ter-nauwernood bemerkt dat het loof der andere afgeval-len is. In de tuinen staan oranjebomen, beladen met vruchten, zo maar uit de aarde opschietend en zonder dekking.
Ik was van plan uitvoerig te vertellen van een bijzon-der aangename tocht die wij naar zee maakten en over de visvangst die daar plaatsheeft, toen 's avonds bij onze thuiskomst de goede Moritz zijn arm brak, doordat zijn paard op het glibberig plaveisel van Ro-me uitgleed. Dat verstoorde onze gehele vreugde en wierp een schaduw op onze kleine vriendenkring.
13 december 1786
Hoezeer verheug ik mij erover, dat jullie mijn plotse-ling heengaan zo geheel hebt opgevat als ik het graag zou hebben gewild. Dat verzoent mij nu ook met ieder die er misschien wel aanstoot aan zal hebben geno-men. Ik heb niemand willen krenken, en kan ook niets aanvoeren om mij te rechtvaardigen. God geve dat ik nimmer een vriend leed heb gedaan met wat tevoren nodig was om tot dit besluit te kunnen komen.
Ik kom hier zo langzamerhand op mijn verhaal van mijn salto mortale en studeer meer dan ik geniet. Ro-me is een wereld op zichzelf, en men heeft jaren nodig om er ook maar zichzelf te hervinden. Hoe benijd ik de reizigers, die hier maar wat vluchtig rondkijken en dan weer verder gaan.
Vanmorgen vroeg kwamen mij Winckelmanns brie-ven in handen, die hij uit Italië schreef. Met hoeveel ontroering ben ik die begonnen te lezen! Eenendertig jaar geleden, in hetzelfde jaargetijde, kwam hij, een nog armzaliger dwaas dan ik, hierheen; hem was het ook met een zo echt Duitse ernst om het fundamentele en blijvende van de Klassieken en hun kunst te doen. Hoe moedig en goed sloeg hij er zich doorheen! En hoeveel waarde heeft dan nu ook voor mij de nage-dachtenis van deze man op deze plaats!
Behalve de voorwerpen der natuur, die in al haar de-len waar en consequent is, spreekt toch niets zulk een duidelijke taal als het spoor dat een nobel en verstan-dig man heeft nagelaten, als echte kunst, die even consequent is als de natuur. Hier in Rome kan men dit goed merken, omdat hier zo dikwijls willekeur heeft geheerst en door macht en geld zoveel onzinnigs vereeuwigd is.
Er was een passage in Winckelmanns brief aan Francken, die mij bijzonder verheugde: 'Men moet alle dingen in Rome met een zeker flegma zoeken, anders wordt men voor een Fransman gehouden. In Rome vindt men, geloof ik, de hogeschool voor de gehele wereld, en ook ik ben daar gelouterd en aan de tand gevoeld.'
Wat hier gezegd wordt sluit zich geheel aan bij de ma-nier waarop ik mij hier van de dingen op de hoogte stel, en stellig, men kan zich buiten Rome geen begrip vormen van de wijze waarop men hier geschoold wordt. Men moet, om zo te zeggen, wedergeboren worden, en men ziet op zijn vroegere denkbeelden als op zijn kinderschoenen terug. De banaalste mens gaat hier iets betekenen, in elk geval komt hij in aanraking met een buitengewone gedachtenwereld, ook al kan hij zich deze niet volkomen eigen maken.
Deze brief zal jullie met Nieuwjaar bereiken. Een goed en gelukkig begin! Voor het einde van dit nieuwe jaar zien wij elkaar weer, en dat zal een niet geringe blijd-schap zijn. Het afgelopen jaar was het belangrijkste van mijn leven; al zou ik nu aanstonds moeten ster-ven of nog een poosje te leven hebben, in beide geval-len is het goed geweest. Nu nog een enkel woord over de kleintjes.
Aan de kinderen moeten jullie het volgende laten lezen of hun vertellen. Men merkt hier niets van de winter: in de tuinen staan altijdgroene bomen, de zon schijnt helder en lang, sneeuw ziet men alleen op de verste bergen in het noorden. De citroenbomen, die in de tuin tegen de schuttingen zijn geplant, worden nu langzamerhand met rietmatten bedekt, maar de oran-jebomen blijven onbeschut staan. Aan zo'n boom, die niet zoals bij ons besnoeid is en in een kuip geplant, hangen honderden van de mooiste vruchten. Zij staan vrij en vrolijk in de aarde, gewoon op één rij met hun broeders. Er is niets dat zo aardig is om naar te kij-ken; tegen een kleine vergoeding mag men er zoveel van eten als men wil. Zij zijn nu al heel lekker, maar in maart zullen zij nog beter zijn.
Onlangs waren wij aan zee en lieten met een net vis-sen; toen kwamen de wonderlijkste wezens aan het licht: vreemdsoortige vissen, kreeften en zonderlinge gedrochten; ook de vis, die een elektrische ontlading veroorzaakt wanneer men hem aanraakt.
20 december
En toch veroorzaakt dit alles meer moeite en zorg dan genot. De wedergeboorte, die mij van binnen uit om-zet, werkt steeds voort. Ik had altijd wel gedacht dat er voor mij hier veel te leren viel; maar dat ik zover in de school terug zou moeten gaan, dat ik zoveel zou moeten afleren, ja zelfs geheel overnieuw leren, heb ik niet geweten. Nu ben ik daar echter eens voor al van overtuigd en heb er mij geheel aan gegeven, en hoe meer ik nu mijzelf moet verloochenen, des te meer verheugt mij dit. Ik ben als een bouwmeester die een toren wilde optrekken, maar een slecht fundament had gelegd; hij wordt het nog tijdig gewaar en breekt graag weer af wat hij reeds uit de aarde heeft doen oprijzen. Daarna tracht hij zijn bouwplannen nader uit te werken en te verbeteren, een steviger fundament te leggen, en verheugt zich reeds van tevoren over de grotere stevigheid die zijn bouwwerk thans in de toe-komst hebben zal. De hemel geve dat bij mijn terug-keer ook de morele vruchten, die dit leven in een rui-mere wereld mij geschonken heeft, ook voor anderen te merken zullen zijn. Ja, tegelijk met mijn kunstzin is het tevens mijn zedelijk leven dat hier een grote ver-nieuwing ondergaat.
Doctor Munter is hier, op zijn terugreis van Sicilië, een energiek, temperamentvol man; wat hij eigenlijk wil, weet ik niet. Hij zal jullie in mei een bezoek bren-gen en jullie ongetwijfeld allerlei te vertellen weten. Hij reisde twee jaar in Italië. Met de Italianen heeft hij niet veel op, omdat zij de uitnemende aanbevelings-brieven, die hij bij zich had en die bestemd waren om menig archief en menige particuliere bibliotheek voor hem te ontsluiten, niet voldoende hadden gerespec-teerd, zodat zijn desbetreffende wensen niet volkomen bevredigd waren.
Hij heeft een mooie verzameling munten en bezit, zo-als hij mij vertelde, een manuscript waarin de pen-ningkunde herleid wordt tot de opsomming van een reeks van scherp omlijnde kenmerken, zoals Linnaeus ten opzichte van de plantkunde deed. Herder zal daar wel meer belang in stellen; misschien mag hij er een afschrift van maken. Het is mogelijk, zoiets tot stand te brengen; goed wanneer het gedaan is; en wij moeten toch ook, vroeg of laat, ons met wat meer ernst in dit vak verdiepen.
2J december 1786
Ik begin nu reeds de beste dingen voor de tweede maal te zien, waarbij de eerste indruk van louter be-wondering plaatsmaakt voor een dieper gevoel van meeleven en een zuiverder waardeschatting. Om de hoogste idee van datgene wat mensen hebben voort-gebracht, in zich op te nemen, moet men innerlijk eerst volkomen vrij geworden zijn.
Het marmer is een zeer bijzonder materiaal; daarom is het origineel van de Apollo van Belvedère zo onge-looflijk verkwikkend : want de sublieme dauw van het leven, van het ongerepte, eeuwigjonge wezen ver-dwijnt onmiddellijk ook bij het allerbeste gipsafgiet-sel.
Tegenover ons, in het paleis Rondanini, staat een Medusamasker, waarop, bij een edele en schone ge-laatsvorm, meer dan levensgroot, de angstige verstar-ring van de dood ontzaglijk goed tot uitdrukking is gebracht. Ik bezit er reeds een goede kopie van, maar van de betoverende werking van het marmer is niets overgebleven. Het nobele, halfdoorzichtige van het geelachtig, de vleeskleur nabijkomend gesteente is verdwenen. Het gips maakt hiertegenover steeds een kalkachtige en dode indruk.
En toch, wat een vreugde schenkt het, een bezoek bij een gipswerker te brengen, waar men de prachtige le-dematen der beelden stuk voor stuk uit de vorm te voorschijn ziet komen en daardoor een geheel nieuwe kijk op de gestalte zelf krijgt! Dan ziet men bij elkaar, wat zich te Rome op verschillende plaatsen bevindt; en dit is ter vergelijking bijzonder dienstig. Ik heb mij niet kunnen weerhouden de kolossale kop van een Jupiter aan te schaffen. Hij staat recht tegenover mijn bed, in een goede belichting, zodat ik bij het ontwaken mijn eerste gedachten aan hem wijden kan. Ondanks zijn monumentaliteit en plechtstatige ernst is hij in-tussen aanleiding geweest tot het volgende grappige voorval.
Wanneer onze oude hospita de kamer binnenkomt om het bed op te maken, wordt zij gewoonlijk vergezeld door haar trouwe kat. Ik zat in de grote kamer en hoorde de vrouw binnen haar werk doen. Opeens, heel gehaast en heftig, helemaal tegen haar gewoonte in, opent zij de deur en roept mij, gauw te komen, om getuige te zijn van een wonder. Op mijn vraag wat er aan de hand was, antwoordde zij dat poes bezig was God de Vader te aanbidden. Wel had ze al lang ge-merkt dat dit dier het verstand van een christen had; maar dit was toch al een heel groot wonder. Ik kwam haastig toelopen, om het met eigen ogen te zien, en het was inderdaad nogal een vreemd schouwspel wat ik te zien kreeg. De buste staat op een hoog voetstuk, en het lichaam is ver beneden de borst afgesneden, zodat dus het hoofd zich hoog in de lucht verheft. Nu was de kat op de tafel gesprongen, had haar poten op de borst van de god gelegd en kwam met haar snuit, terwijl zij zich zoveel mogelijk uitrekte, juist tot aan de heilige baard, die zij met de grootste sierlijkheid likte, zonder zich aan de uitroepen van de hospita noch aan mijn tussenkomst ook maar in het minst te storen. Ik liet de goede vrouw in haar verbazing, vond voor mijzelf echter als verklaring voor deze wonder-lijke kattevroomheid, dat dit scherpruikend dier wel het vet zou hebben bemerkt dat uit de vorm in de gleuven van de baard was gedrongen en daar was ge-stold.
29 december 1786
Over Tischbein moet ik nog veel goeds vertellen, hoe echt Duits hij zich op eigen gelegenheid heeft weten te ontwikkelen, en er bovendien ook dankbaar melding van maken dat hij gedurende zijn tweede verblijf te Rome op zeer vriendschappelijke wijze voor mij heeft gezorgd, door voor mij een reeks kopieën naar de bes-te meesters te laten vervaardigen, enkele in houtskool, andere in sepia en waterverf, die eerst in Duitsland, waar men de originelen niet bij de hand heeft, hun volle waarde zullen krijgen en mij zullen herinneren aan het allerbeste.
Tischbein kwam tijdens zijn kunstenaarsloopbaan, daar hij zich aanvankelijk als portretschilder opge-worpen had, vooral ook te Zürich met belangrijke mannen in aanraking en heeft daardoor zijn kunstge-voel versterkt en zijn geestelijke horizon aanmerkelijk verbreed.
Het tweede deel der 'Zerstreute Blatter' bracht ik hier mee naar toe en het was mij dubbel welkom. Welk een goede indruk dit boekje, ook bij herhaalde lectuur, maakt, zal Herder tot zijn beloning heel uitvoerig te weten komen. Tischbein kon maar niet begrijpen, hoe men zoiets had kunnen schrijven zonder in Italië te zijn geweest.
Het wezen van deze kunstenaar is als een spiegelzaal, waar men ook tegen zijn wil zichzelf en anderen her-haaldelijk ziet weerkaatst. Ik bemerkte wel dat Tisch-bein mij dikwijls aandachtig opnam, en nu blijkt dat hij van plan is mijn portret te schilderen. Zijn schets is al gereed en hij heeft het linnen reeds opgespannen. Hij zal mij levensgroot uitbeelden, als reiziger, gehuld in een witte mantel, in de open lucht, zittend op een omgevallen obelisk, uitziend over de ver op de ach-tergrond gelegen ruïne van de Campagna di Roma. Het zal een mooi stuk worden, alleen te groot voor onze woning in het Noorden. Ik zal daar wel weer in-kruipen, maar het portret zal er geen plaats kunnen vinden.
Hoeveel pogingen men overigens ook doet om mij aan mijn vrijwillig isolement te onttrekken, en al lezen de dichters mij hun werken ook voor of laten ze voorle-zen, zodat het slechts van mij afhangt hier een zekere rol te spelen, ik laat mij door dat alles niet van de wijs brengen en het amuseert mij op zichzelf kostelijk, want ik heb reeds lang door, waar dat hier in Rome op uit zou lopen. Al deze vele kleine groepjes aan de voeten van de heerseres der wereld wijzen af en toe op iets echt kleinsteeds.
Ja, het is hier als overal, en wat er met mij en door mij zou kunnen gebeuren, verveelt mij nu al, eer het nog is gebeurd. Men moet partij kiezen, meedoen met alle ruzies en kuiperijen van de kliek waarbij men zich heeft aangesloten, kunstenaars en dilettanten in één adem prijzen, mededingers kleineren en zich alles la-ten welgevallen van de machtigen en rijken. En zou ik in dit jammerlijk koor, dat iemand ertoe zou brengen er voorgoed tussenuit te gaan, meezingen, ik, die er niets mee te maken heb?
Neen, ik ga niet verder dan nodig is om ook dit te le-ren kennen en dan ook wat deze zijde van het leven betreft straks thuis tevreden te zijn en mijzelf en ande-ren alle lust in de lieve wijde wereld te benemen. Ik wil Rome zien, het eeuwige Rome, niet de stad die el-ke tien jaar anders wordt. Wanneer ik tijd had, zou ik die nog beter gebruiken. Vooral de geschiedenis leest men hier geheel anders dan overal elders ter wereld. Elders leest men van buiten naar binnen toe, hier meent men van binnen naar buiten te lezen: alles groepeert zich om ons heen en gaat weer van ons uit. En dat geldt niet alleen van de Romeinse geschiedenis, maar van de ganse wereldgeschiedenis. Immers ik kan van hier uit de veroveraars tot aan de Wezer en tot aan de Euphraat vergezellen of, wanneer ik een balie-kluiver wil zijn, de terugkerende triumfators afwach-ten op deze heilige grond; intussen heb ik dankbaar mijn deel aan de koren en geldschenkingen aanvaard (Toespeling op sociale maatregelen in liet oude Rome. — Vert.) en neem in alle gemoedsrust deel aan al deze pracht en praal.
2 januari 1787
Man mag ten gunste van een schriftelijke of monde-linge overlevering zeggen wat men wil, in slechts zeer weinige gevallen is zij toereikend; want het wezenlijk karakter van het een of ander laat zich toch niet me-dedelen, zelfs niet wanneer het geestelijke dingen be-treft. Heeft men echter maar eerst iets met eigen ogen goed gezien, dan kan men lezen en luisteren naar har-tenlust: want dan sluit zich dit alles aan bij de levende indruk, die men bereids ontvangen heeft; nu eerst kan men op de juiste wijze denken en oordelen.
Jullie hebt me dikwijls bespot en me ervan willen af-houden wanneer ik stenen, planten en dieren met bij-zondere voorliefde van een bepaald, scherpomlijnd gezichtspunt uit beschouwde; nu richt mijn aandacht zich op de architecten, beeldhouwers en schilders en ik zal mij ook onder hen thuis leren voelen.
6 januari 1787
Zo juist kom ik van Moritz, wiens genezen arm van-daag losgebonden is. Het staat er goed met hem voor en het gaat hem best. Wat ik in deze veertig dagen bij deze patiënt als ziekenoppasser, biechtvader en ver-trouweling, als schatbewaarder en geheimsecretaris ervaren en geleerd heb, zal ons naar ik hoop later ten goede komen. Het ergste lijden en de hoogste genie-tingen gingen in deze tijd steeds met elkaar gepaard.
Gisteren heb ik mij het genoegen veroorloofd een af-gietsel van de kolossale Junokop, waarvan het origi-neel zich in de Villa Lodovisi bevindt, in de kamer op te stellen. Zij was mijn eerste liefde in Rome, en nu bezit ik haar. Woorden kunnen hier geen begrip van geven. Het is als een gezang van Homerus.
Ik heb echter ook voor de toekomst de nabijheid van een zo goed gezelschap wel verdiend, want ik kan jul-lie melden dat Iphigenia eindelijk klaargekomen is, d.w.z. dat zij in twee, bijna gelijkluidende afschriften voor mij op tafel ligt, waarvan het ene binnenkort de reis naar jullie zal ondernemen. Bereidt het een vrien-delijke ontvangst; want weliswaar is het niet zo op het papier komen te staan als het had moeten worden, maar wel kan men eruit opmaken hoe ik het gewild heb.
Reeds enkele malen hebben jullie je beklaagd over sombere uitlatingen in mijn brieven, die wijzen op een druk waaronder ik lijd, terwijl ik verkeer te midden van de verrukkelijkste dingen. Mijn Griekse reisgezel-lin had daaraan niet in geringe mate schuld, omdat zij mij tot werken aanspoorde wanneer ik mij in het aan-schouwen had willen verlustigen.
Ik denk hier aan die voortreffelijke vriend, die zich uitgerust had voor een grote reis, die men wel een ontdekkingsreis had kunnen noemen. Nadat hij enige jaren een studie had gemaakt van zijn tocht en er het nodige voor terzijde gelegd had, kwam hij op het laatst nog op de gedachte, de dochter van een aan-zienlijke familie te schaken, omdat hij meende dat dit in één moeite doorging. Dezelfde misdadige opzet deed mij besluiten Iphigenia naar Karlsbad mee te nemen. Ik wil hier in het kort mededelen waar ik mij vooral met haar bezig heb gehouden.
Toen ik de Brenner verliet, nam ik haar uit het grote pakket met manuscripten en stak haar bij mij. Aan het Gardameer, toen de zuiderstorm de golven tegen de oever zweepte en ik niet minder alleen was dan mijn heldin aan het strand van Tauris, zette ik de eer-ste regels van de nieuwe bewerking op het papier, waaraan ik in Verona, Vicenza, Padua maar het ijve-rigst in Venetië verder werkte. Daarna stokte het werk echter en kwam ik zelfs op een ander idee, om nl. een Iphigenia in Delphi te schrijven. En ik zou dat ook aanstonds hebben gedaan, wanneer er niet zoveel afleiding was geweest en een zeker plichtsgevoel te-genover het oudere stuk mij niet had weerhouden.
In Rome vond het werk evenwel regelmatig voort-gang, 's Avonds bij het slapen gaan bereidde ik mij voor op de taak die mij de volgende morgen wachtte en die ik terstond na het ontwaken ter hand nam. Mijn werkwijze hierbij was heel eenvoudig: ik schreef het stuk rustig over en maakte er een gewoonte van regel voor regel en strofe voor strofe hardop te lezen. Het resultaat hiervan zullen jullie thans kunnen be-oordelen. Ik heb daarbij meer geleerd dan gedaan. Dij het stuk zelf voeg ik nog enkele aantekeningen.
Om ook weer eens het een en ander over kerkelijke aangelegenheden in het midden te brengen, wil ik ver-tellen hoe wij de avond vóór Kerstmis rondtrokken en de kerken bezochten, waar dienst gehouden werd. Eén vooral wordt zeer druk bezocht. Er bevindt zich hier een orgel, dat met een zodanig registerwerk is uitge-rust, dat het alle klanken die behoren bij landelijke muziek, vermag voort te brengen, zowel de schalmei-en der herders als het tsjilpen der vogels en het blaten der schapen.
Op de eerste kerstdag zag ik de paus en de gehele geestelijkheid in de Pieterskerk, waar hij gedeeltelijk voor de troon en gedeeltelijk van de troon af de hoogmis opdroeg. Het is in zijn soort een enig schouwspel, vol pracht en eerbetoon; ik ben echter opgegroeid als een soort van protestantse Diogenes, zodat deze praal mij meer tegen de borst stuit dan dat zij mij sticht; ik zou dan ook, evenals mijn vrome voorvaderen, tot deze geestelijke wereldheersers wil-len zeggen: Verbergt voor mij toch niet het licht der hogere kunst en der zuivere menselijkheid.
Vandaag, ter gelegenheid van Driekoningen, heb ik een mis bijgewoond die volgens de Griekse ritus werd bediend. De plechtigheden lijken mij hier een statiger, strenger en ernstiger karakter te dragen en toch meer op het volk ingesteld te zijn dan de Latijnse.
Ook daar heb ik weer gevoeld, dat ik voor alles te oud ben, behalve voor het Ware. Hun godsdienstige plech-tigheden en opera's, hun processies en balletten, het stroomt alles als water van een regenmantel van mij af. Maar een natuurverschijnsel, zoals een zonsonder-gang, gezien van de Villa Madama, of een kunstwerk, als de zozeer geliefde Juno, maken een diepe en blij-vende indruk op mij.
Nu zie ik al op tegen het toneelseizoen. De volgende week worden zeven schouwburgen geopend. Anfossi is hier in eigen persoon aanwezig en geeft Alexander in Indië; ook wordt er een Cyprus gegeven en de ver-overing van Troje als ballet. Dat zou wat voor de kinderen zijn.
10 januari 1787
Hier komt dan nu het smartekind; want deze naam verdient Iphigenia, om meer dan één reden. Terwijl ik ze hier aan onze kunstenaars voorlas, streepte ik ette-lijke regels aan, waarvan ik er enkele naar mijn me-ning verbeterde, de andere echter liet staan, misschien dat Herder er wat aan te veranderen weet. Ik heb mij er totaal blind op gestaard.
Want dat ik sinds verscheidene jaren bij mijn werk de voorkeur aan het proza gaf, was toch eigenlijk te wij-ten aan het feit dat onze prosodie volkomen onzeker is, zodat als gevolg hiervan mijn deskundige, geleerde en mij met raad en daad bijstaande vrienden de be-slissing over allerlei kwesties overlieten aan het ge-voel en de eigen smaak, waardoor men ten slotte elk vast richtsnoer moest missen.
Nooit zou ik het hebben gewaagd Iphigenia in jamben te schrijven, wanneer de prosodie van Moritz mij niet op deze gedachte had gebracht. De omgang met de schrijver, vooral gedurende zijn ziekbed, heeft mij daaromtrent nog meer helderheid geschonken, en ik verzoek de vrienden daarover welwillend hun gedach-ten te laten gaan.
Het is opvallend, dat wij in onze taal slechts enkele lettergrepen vinden, die duidelijk kort of lang zijn. Met de andere handelt men naar eigen smaak of ver-kiezing. Nu is Moritz er achter gekomen dat er een ze-kere rangorde ten opzichte van de lettergrepen bestaat en wel in deze zin, dat die welke naar haar betekenis belangrijker is in verhouding tot een van minder be-lang als lang moet worden aangemerkt en de laatstge-noemde kort maakt, terwijl deze echter op haar beurt weer kort kan worden, wanneer zij in de buurt van een andere komt die een groter geestelijke inhoud heeft. Hiermee is dan toch een zeker houvast gegeven, en al is daarmee ook nog niet alles beslist, dan heeft men intussen toch een leidraad waaraan men zich houden kan. Ik heb mij van deze stelregel meer dan eens bediend en bevonden dat zij overeenkwam met mijn gevoel.
Daar ik hierboven gesproken heb over het voorlezen van mijn werk, moet ik toch ook in het kort vertellen hoe het daarmee is gegaan. De jonge mannen, die mijn toehoorders waren en die gewend waren aan mijn ou-der werk uit mijn Sturm und Drangperiode, verwacht-ten iets in de trant van mijn Götz von Berlichingen en konden niet dadelijk vrede vinden met de rustige voortgang van het verhaal; toch lieten de hoogtepun-ten van het stuk niet na indruk te maken. Tischbein, die ook moeite had deze bijna volledige afwezigheid van hartstocht te aanvaarden, ontwierp een aardige symbolische tekening. Hij vergeleek een en ander met een offer, waarvan de rook, neergehouden door een zachte luchtdruk, langs de aarde trekt, terwijl de vlam rechtstandig naar omhoog tracht te stijgen. Hij maak-te er een heel mooie en knappe tekening van. Het blaadje voeg ik hierbij.
En aldus heeft mij dit werk, dat ik spoedig achter mij meende te kunnen laten, een volle drie maanden be-ziggehouden en opgehouden, en mij al die tijd moeite en zorg gekost. Het is niet de eerste maal overigens, dat ik het belangrijkste als het ware terloops afdoe, en wij zullen daarover maar niet verder piekeren en dis-cussiëren.
Ingesloten een fraai bewerkte steen, voorstellend een leeuwtje, om welks neus plagend een horzel zoemt. De Ouden hielden van dit onderwerp en hebben het dik-wijls uitgebeeld. Ik zou het op prijs stellen, wanneer jullie daarmee in de toekomst jullie brieven lakt, op-dat door deze kleinigheid een soort van artistieke echo van jullie tot mij overklinkt.
13 januari 1787
Hoeveel zou ik elke dag te zeggen hebben, en hoezeer houdt mijn werk en de velerlei afleiding die ik hier heb, mij ervan af, een verstandig woord op het papier te zetten. Daarbij komen nog de koele dagen, wanneer het overal beter is dan in de kamers, die, zonder ka-chel en schoorsteen, slechts dienen om te slapen of om ons op te nemen wanneer wij ons minder prettig voelen. Enige gebeurtenissen van de laatste week mag ik echter niet onvermeld laten.
In het paleis Giustiniani staat een Minerva, die mijn algehele bewondering heeft. Winckelmann noemt het beeld amper, in elk geval niet op de juiste plaats, en ik acht mij niet in staat er iets over te zeggen. Toen wij het in ogenschouw namen en er geruime tijd bij bleven staan, vertelde ons de vrouw van de conciërge, dat het vroeger een heiligenbeeld was geweest en dat de Engelsen, die deze godsdienst aanhingen, het nog plachten te vereren door het de hand te kussen, die ook werkelijk geheel wit was, terwijl het overige van het beeld een bruinachtige kleur had. Ook voegde zij eraan toe, dat er kort geleden een aanhangster van de-ze godsdienst was gekomen, die neergeknield was en het beeld had aanbeden. Een zo wonderlijk gedrag had zij als christin niet zonder lachen kunnen aanzien en zij was daarom de zaal maar uitgelopen om niet in een schaterlach uit te barsten. Toen zij bemerkte dat ik maar geen afscheid van het beeld kon nemen, vroeg zij mij of ik soms een liefje had dat op dit marmeren beeld geleek, dat het zo'n aantrekkingskracht op mij uitoefende. De goede vrouw kende slechts religieuze verering en zinnelijke liefde, maar van de zuivere be-wondering voor een verrukkelijk kunstwerk, van de broederlijke eerbied voor een vrucht van de menselij-ke geest had zij geen begrip. Wij verheugden ons over het enthousiasme van deze Engelse dame en gingen heen met het verlangen terug te komen, en ik hoop er dan ook stellig spoedig weer heen te gaan. Wanneer mijn vrienden er iets meer over willen weten, dan moeten zij maar eens nalezen, wat Winckelmann zegt over de verheven stijl der Grieken. Helaas vermeldt hij daarbij dit Minervabeeld niet. Wanneer ik mij ech-ter niet vergis, vormt zij een overgang tussen die ver-heven, strenge stijl en een meer louter esthetische vormgeving, zij is als een bloemknop die zich opent, en juist het karakter van een Minervabeeld past zo voortreffelijk bij zulk een overgang!
Thans over een schouwspel van geheel andere aard! Op Driekoningen, het feest van het heil dat aan de heidenen wordt verkondigd, waren wij in het gebouw der 'Propagande'. Daar werd in tegenwoordigheid van drie kardinalen en een groot auditorium eerst een rede gehouden, die tot onderwerp had, op welke plaats Maria de drie koningen zou hebben ontvangen? In de stal? Of waar dan elders? Daarop, na het voorlezen van enkele Latijnse gedichten, die een soortgelijk the-ma behandelen, betraden ongeveer dertig seminaristen één voor één het podium en lazen korte gedichten voor, ieder in de taal van zijn land: Malabarisch, Epi-rotisch, Turks, Moldavisch, Helleens, Perzisch, Kol-chisch, Hebreeuws, Arabisch, Syrisch, Koptisch, Sa-raceens, Armeens, Spaans, Madagascars, IJslands, Boïsch, Egyptisch, Grieks, Isaurisch, Ethiopisch, enz. En nog andere die ik niet vermocht thuis te brengen. Naar het scheen waren de gedichtjes voor het meren-deel geschreven in de nationale versmaat. Zij werden voorgedragen volgens landsgebruik, want er kwamen telkens barbaarse ritmen en klanken in voor. Het Grieks klonk als een ster, die opengaat in de nacht. Het publiek lachte uitbundig om al die vreemde stem-geluiden en zo werd ook deze demonstratie tot een banale grap.
Nu nog een voorval, waaruit men duidelijk zien kan hoe oneerbiedig men in het heilige Rome met de heili-ge dingen omspringt. Wijlen kardinaal Albani was eens aanwezig op zulk een feestelijke bijeenkomst, als ik zo juist heb beschreven. Een van de leerlingen be-gon, terwijl hij zich tot de kardinalen richtte, in een uitheems dialect te spreken. Hij zeide: Gnaja! Gnaja! Zodat het ongeveer klonk als: Canaglia! Canaglia! (Canaille). De kardinaal richtte zich daarop tot zijn medebroeders en zeide: Die weet wie hij voorheeft!
Hoeveel heeft Winckelmann niet gedaan en hoeveel heeft hij ons niet te wensen overgelaten! Met de stof die tot zijn beschikking stond, heeft hij zo snel moge-lijk gebouwd, om maar onder dak te komen. Wanneer hij nog leefde en nog in het volle bezit van zijn krach-ten was, zou hij de eerste zijn geweest om ons een herziene uitgave van zijn werk aan te bieden. Met wat niet al zou hij dan rekening hebben gehouden, wat zou hij niet verbeterd en gebruikt hebben, dat door ande-ren volgens zijn principes verricht en waargenomen, eerst kort geleden opgegraven en ontdekt is. En dan zou kardinaal Albani dood zijn geweest, tot wiens plezier hij allerlei geschreven en misschien ook allerlei verzwegen heeft.
15 januari 1787
En zo is dan ook eindelijk de Aristodes, en wel op een zeer geslaagde wijze en met de grootste bijval, ten to-nele gebracht. Daar Abbate Monti tot de naaste fami-lie van de Nepoot1 behoort en in de hogere kringen zeer gezien is, was van die kant alle goeds te verwach-ten. De loges waren dan ook niet karig met hun ap-plaus. De parterre was al dadelijk hoogst ingenomen met de sierlijke woordkeuze van de dichter en de voortreffelijke voordrachtskunst der toneelspelers, en men liet dan ook geen gelegenheid voorbijgaan, uiting te geven aan zijn tevredenheid. De Duitse kunstenaars bleven daarbij niet achter, en ditmaal was het geheel terecht, hoewel zij anders weleens wat al te heet geba-kerd zijn.
De schrijver zelf was thuisgebleven, in grote spanning over het succes van zijn stuk; van het ene bedrijf na het andere kwamen gunstige berichten, die langza-merhand zijn bezorgdheid in de grootste vreugde de-den verkeren. Nu kan men zeker van een reprise zijn, en alles loopt zo goed als men het zich maar wensen kan. Zo ziet men alweer dat men door de meest uit-eenlopende dingen, wanneer elk op zichzelf maar een uitgesproken verdienste heeft, zowel de bijval der me-nigte als die der kenners vermag te verwerven.
Maar het was dan ook een alleszins lofwaardige voor-stelling, en de speler die de hoofdrol vervulde en het gehele stuk te dragen heeft, sprak en speelde uitmun-tend: men zou waarlijk menen een der oude keizers op het toneel te zien. Zij hadden het kostuum, dat bij de beelden zo imposant aandoet, heel goed voor het to-neel nagebootst, en men kon het de toneelspeler aan-zien dat hij de Klassieken bestudeerd had.
16 januari 1787
Een groot verlies op kunstgebied staat Rome te wach-ten. De koning van Napels laat de Farnesische Hercu-les naar zijn residentie overbrengen. Alle kunstenaars betreuren het; intussen zullen wij bij deze gelegenheid iets te zien krijgen dat aan het voorgeslacht verborgen bleef.
Bedoeld beeld namelijk, van het hoofd tot de knieën en verder het onderste gedeelte van de voeten met de sokkel waarop het staat, werd gevonden op Far-nesisch grondgebied; de benen echter, van de knie tot de enkels, ontbraken en werden er door Wilhelm Por-ta bijgemaakt. En daarop nu heeft hij tot op de huidi-ge dag gestaan. Inmiddels had men op Borghesisch terrein de oorspronkelijke benen gevonden, die men dan ook in de Villa Borghese zag opgesteld.
Nu heeft de prins van Borghese het over zich kunnen verkrijgen deze kostelijke overblijfselen te schenken aan de koning van Napels. De benen van Porta wor-den verwijderd en de echte ervoor in de plaats gezet. Men verwacht hiervan, ofschoon men tot nog toe met die andere heel tevreden is geweest, een volslagen nieuwe kijk op het geheel en een meer harmonisch kunstgenot.
18 januari 1787
Gisteren, ter gelegenheid van het feest van de heilige Antonius Abbas, namen wij het er eens van; het was het mooiste weer van de wereld, het had 's nachts een beetje gevroren, maar overdag was het warm en on-bewolkt.
Men kan opmerken, dat alle godsdiensten, die óf tot een zekere uitgebreide cultus óf tot uitgewerkte theo-logische beschouwingen gekomen zijn, er ten slotte toe hebben moeten overgaan, ook de dieren enigerma-te te betrekken bij het uitdelen van hun geestelijke gunstbewijzen. De heilige Antonius, de abt of bis-schop, is beschermheilige van de viervoeters, en zo is zijn feestdag een echt volksfeest voor de anders zwaar werk verrichtende dieren en voor hun verzorgers en bestuurders. De hoge heren moeten vandaag thuis-blijven of te voet gaan; het ontbreekt hierbij niet aan tragische verhalen, waarin verteld wordt van ongelo-vige heren, die hun koetsier dwongen op die dag uit te rijden en daarvoor gestraft werden met een groot on-geluk.
De kerk ligt op een zo uitgestrekt plein, dat men het bijna voor verlaten zou houden; vandaag is het er ech-ter bijzonder druk. Paarden en muildieren, wier ma-nen en staarten met linten mooi, ja vaak prachtig zijn versierd, worden naar de kleine kapel gebracht, die op enige afstand van de kerk staat en waar een priester, voorzien van een grote kwast, het wijwater dat in bakken en kuipen voor hem staat, niet zuinig op de feestelijke dieren sprenkelt, soms met de nodige gul-heid, om ze te plagen. Vrome koetsiers komen met grote of kleinere kaarsen aandragen, de heren zenden aalmoezen en geschenken, opdat de kostbare, nuttige dieren een jaar lang bewaard mogen blijven voor alle mogelijke ongelukken. Ezels en hoornvee, voor hun bezitter van evenveel nut en waarde, ontvangen van deze zegen eveneens hun bescheiden deel.
Later maakten wij een grote wandeling bij het prach-tigste weer; wij passeerden allerlei hoogst interessante bouwwerken, waaraan wij echter ditmaal weinig aan-dacht schonken, maar veeleer aan onze blijdschap en goede luim de vrije teugel lieten.
19 januari 1787
Zo heeft dan nu ook de grote Koning (Frederik de Grote), wiens roem de wereld vervulde, wiens daden hem zelfs het katholiek paradijs waardig maakten, eindelijk het tijdelijke met het eeuwige verwisseld, om zich met de helden, die hem gelijkwaardig zijn, in het schimmenrijk te onderhouden. Hoe gaarne is men stil, wanneer men zo iemand naar zijn laatste rustplaats heeft begeleid.
Vandaag hadden wij een goede dag, bezichtigden een deel van het Capitool, dat ik tot nog toe had ver-zuimd, daarop lieten wij ons over de Tiber zetten en dronken Spaanse wijn op een schip dat zo juist was aangekomen. Naar men zegt heeft men Romulus en Remus in deze streek gevonden, en dus kan men als op een dubbel en driedubbel Pinksterfeest tegelijker-tijd dronken worden van de heilige geest der kunst, van de verrukkelijke atmosfeer, van de legendarische herinneringen en van de zoete wijn.
20 januari 1787
Wat aanvankelijk een zorgeloos genot bracht, toen men het oppervlakkig in zich opnam, dat blijkt na-derhand allerlei moeilijkheden mee te brengen, wan-neer men tot het inzicht komt dat zonder grondige kennis toch ook het ware genot ontbreekt.
Met de beginselen der anatomie ben ik tamelijk goed op de hoogte, en ik heb mij in grote trekken de kennis van het menselijk lichaam, zij het niet zonder moeite, eigen gemaakt. Door zich veelvuldig te verdiepen in de hier aanwezige beeldhouwkunst brengt men deze kennis voortdurend, zij het op een hogere wijze, in praktijk. Bij onze medisch chirurgische anatomie komt het er alleen maar op aan, een gedeelte van het lichaam te kennen, en daartoe heeft men soms zelfs wel aan een enkele armzalige spier genoeg. In Rome betekenen de delen op zichzelf echter niets, wanneer zij niet tegelijkertijd een edel en schoon geheel vor-men.
In het grote lazaret San Spirito heeft men ten behoeve van de kunstenaars de musculatuur van het lichaam op een zo schone wijze geprepareerd, dat men diep onder de indruk komt van de schoonheid ervan. Men zou het werkelijk voor het lichaam van een gevilde halfgod, van een Marsyas kunnen houden. Zo pleegt men ook, in verband met de bestudering der klassieke kunst, het skelet niet te beschouwen als een kunstig samenstel van beenderen, maar veeleer tezamen met de spierbundels, waardoor het eerst leven en bewe-ging krijgt.
Wanneer ik nu nog vertel dat wij ons 's avonds nog op perspectieftekenen toeleggen, dan blijkt daar wel voldoende uit dat wij niet stilzitten. Toch hoopt men steeds bij dit alles meer te doen dan in werkelijkheid geschiedt.
22 januari 1787
Van de Duitse zin voor kunst en van het kunstleven aldaar kan men zeggen: men is wel gevoelig voor schone klanken, maar voor hun harmonie heeft men geen oor. Wanneer ik thans terugdenk aan al het schoons, dat er in onze naaste omgeving te zien valt, en hoe weinig ik daar gebruik van heb gemaakt, brengt mij dat bijna tot vertwijfeling; en dan kan ik mij verheugen op mijn terugreis, wanneer ik hopen mag al die meesterwerken grondig te leren kennen, waar ik tot nog toe niet meer dan een vluchtige indruk van heb opgedaan.
Maar ook in Rome is te weinig rekening gehouden met hem, wie het erom te doen is, het alles in zijn ge-heel te bestuderen. Hij moet alles uit een onmetelijke, ofschoon buitengewoon rijke hoeveelheid overblijfse-len bijeenzamelen. Hoewel het weinige vreemdelingen werkelijk ernst is, iets grondig in zich op te nemen en te bestuderen. Zij volgen slechts hun grillen en hun ei-genwaan; en dat merken allen die met vreemdelingen te maken hebben maar al te wel. Iedere gids heeft ne-venbedoelingen, iedereen wil de een of andere han-delaar aanbevelen, een kunstenaar bevoordelen; en waarom niet? Want slaat de onervarene niet het voor-treffelijkste af wat men hem aanbiedt?
Het zou voor de studie der kunstgeschiedenis van bui-tengemeen nut zijn geweest, ja het zou zelfs de grond-slag voor een eigen museum hebben kunnen vormen, wanneer de regering, die immers eerst verlof moet ge-ven voordat een voorwerp van oudheidkundige waarde mag worden uitgevoerd, erop gestaan had dat hiervoor telkens een afgietsel in de plaats moest wor-den geleverd. Maar ook al was de paus zelf op zulk een gedachte gekomen, iedereen zou er zich tegen hebben gekant; want na verloop van slechts enkele ja-ren zou men geschrokken zijn van de waarde en bete-kenis van wat op deze wijze was uitgevoerd en waar-toe men in sommige gevallen op slinkse wijze en door gebruikmaking van allerlei minder oorbare middelen verlof had weten te krijgen.
Reeds eerder, maar bovenal bij de opvoering van de Aristodes, ontwaakte het patriotisme van onze Duitse kunstenaars. Zij lieten niet na met lof over mijn Iphi-genia te spreken, men wilde enkele gedeelten opnieuw horen, en ten laatste zag ik mij genoodzaakt het stuk nogmaals in zijn geheel voor te lezen. Ook toen ont-dekte ik meer dan één plaats, die mij in een betere vorm over de lippen kwam dan zij op het papier stond. Poëzie is dan ook niet voor het oog gemaakt.
Het gerucht van mijn succes drong zo ook door tot Reiffenstein en Angelica, en ik moest daar mijn werk ook nog eens voordragen. Ik vroeg enig uitstel, maar gaf inmiddels enigszins uitvoerig de kern en het ver-loop van het stuk weer. Meer dan ik dacht, trof deze uiteenzetting de bedoelde personen; ook de heer Zuc-chi, van wie ik dat het minste verwacht had, toonde ongedwongen zijn oprechte belangstelling. Dit laat zich echter heel goed verklaren uit het feit dat het stuk wat zijn vorm betreft overeenkomt met datgene, wat men in Griekenland, Italië en Frankrijk reeds lang ge-wend is en wat nog altijd de meeste voldoening schenkt aan hem, die zich nog niet gewend heeft aan de gedurfdheden die het Engels toneel zich veroor-looft.
25 januari 1787
Nu wordt het mij steeds moeilijker, rekenschap af te leggen van mijn verblijf in Rome; want zoals de zee steeds dieper wordt, naarmate men er verder inkomt, zo gaat het mij ook bij de bezichtiging van deze stad.
Men kan het heden niet zonder het verleden leren kennen en een vergelijking van beide vordert meer tijd en rust. Reeds de ligging van deze hoofdstad der we-reld voert onze gedachten onwillekeurig terug naar het tijdstip van haar ontstaan. Wij komen al spoedig tot de ontdekking, dat zich hier geen trekkend, groot en welgeleid volk heeft neergelaten en hier met overleg het middelpunt van zijn rijk gevestigd; hier heeft geen machtig vorst een geschikte plaats tot vestiging van een kolonie uitgekozen. Neen, herders en allerlei ge-spuis heeft zich hier het
0 x 0 0 x 0x 0 x 0x x0 0x 0x 0x
Vesuvius
kalksteen, maar ook serpentijn, jaspis, kwarts, bro-catella, graniet, porfieren, marmersoorten, glas van een groene en blauwe kleur. De laatstgenoemde steen-soorten kunnen bezwaarlijk uit deze streek stammen; waarschijnlijk zijn zij afkomstig van de ruïnen van oude gebouwen, en zo zien wij dan hoe voor onze ogen de golven naar hartelust spelen met de heerlijk-heden van de voortijd. Wij vertoefden er gaarne en hadden plezier in het soort van mensen, die zich bijna als wilden gedroegen.
Wanneer men zich van Mola verwijdert, blijft men hetzelfde mooie uitzicht behouden, ook wanneer men de zee uit het oog verliest. Het laatst ziet men van haar een liefelijke baai, die wij tekenden. Nu volgt vruchtbaar akkerland, afgezet met aloë. Wij zagen een waterleiding, die van het gebergte liep naar onherken-baar ineengestorte ruïnen.
Daarop staken wij de rivier de Garigliano over. Hier-na trekt men door tamelijk vruchtbaar land naar een gebergte. Niets opvallends. Eindelijk de eerste vulka-nische asheuvels. Hier begint een schoon en machtig landschap van bergen en dalen, waarboven ten laatste sneeuwtoppen uitsteken. Op een meer in de nabijheid gelegen plateau een langgerekte, opvallend gebouwde stad. In het dal ligt Sant' Agata, een voornaam hotel, waar een lekker vuurtje in een uitgebouwde open schouw brandt. Intussen is onze kamer koud, zij heeft geen vensters, alleen maar luiken; en ik haast mij die te sluiten.
Napels, 25 februari 1787
Eindelijk ook hier behouden en onder goede voorte-kenen aangekomen. Over de deze dag gemaakte reis slechts dit: Sant' Agata verlieten wij met zonsopgang; wij hadden een krachtige wind in de rug, en deze noordooster hield de ganse dag aan. Eerst in de na-middag werd hij de wolken de baas; wij hadden het koud.
Onze weg ging weer door en over vulkanische heuve-len, waarbij ik nog slechts enkele kalkrotsen meende op te merken. Eindelijk bereikten wij de vlakte van Capua, spoedig daarop Capua zelf, waar wij onze middagrust hielden. In de namiddag ontsloot zich een mooi, vlak land voor ons. De straatweg loopt breed tussen groene tarwevelden door, de tarwe ziet er uit als een tapijt en staat al een voet hoog. Men heeft langs de akkers rijen populieren geplant, ze hoog op-gesnoeid en er wingerdranken tegenop geleid. Zo gaat het tot in Napels toe. Een zuivere, heerlijk losse grond en goed bewerkt. De wijnstokken zijn buitengewoon sterk en hoog, terwijl de ranken als netten zweven van populier tot populier.
De Vesuvius bleef steeds aan onze linkerkant en rook-te geweldig! Ik verheugde mij er in stilte over, dat ik deze merkwaardige berg nu eindelijk met eigen ogen aanschouwde. De hemel klaarde steeds meer op, en ten laatste scheen de zon danig warm in ons klein, rol-lend huis. Bij volkomen onbewolkte hemel naderden wij Napels en bevonden ons nu werkelijk in een ander land. De huizen met hun platte daken wezen erop, dat wij ons in een ander klimaat bevonden; naar men zegt zien zij er van binnen niet zeer aantrekkelijk uit. Ie-dereen is op straat, zit in de zon, zolang zij schijnen wil. De Napolitanen menen in het bezit van het para-dijs te zijn en hebben van de noordelijke landen een weinig opwekkend begrip: Sempre neve, case di leg-no, gran ignoranza, ma danari assai. (Altijd sneeuw, houten huizen, grote domkoppen, maar geld genoeg.) Dat is zo ongeveer de voorstelling die zij van ons hebben.
Napels zelf maakt een vrolijke, onbezorgde en leven-dige indruk: de mensen krioelen door elkaar heen, de koning is op jacht, de koningin in blijde verwachting, wat wil men nog meer!
Maandag, 26 februari 1787
Alla Locanda del Sgr Moriconi al Largo del Castello. Aan dit even aardig als welluidend adres zullen ons in het vervolg brieven, die ons uit alle vier windstreken worden toegezonden, bereiken. In de omgeving van het aan zee gelegen grote kasteel strekt zich een grote open ruimte uit, die men, ofschoon zij aan alle vier zijden door huizen omsloten wordt, niet plein, maar ruimte (largo) genoemd heeft, waarschijnlijk een her-innering aan oude tijden, toen het hier nog een onbe-grensd stuk land was. Hier springt nu aan de ene kant een groot hoekhuis naar voren, en wij namen bezit van een flinke hoekkamer, die een onbelemmerd en vrolijk uitzicht heeft op het steeds met mensen be-volkt plein. Een ijzeren balkon loopt aan de buitenzij-de langs verschillende vensters heen, zelfs tot om de hoek. Men zou daar niet vandaan te slaan zijn, wan-neer men niet zoveel last had van de scherpe wind.
De muren van de kamer zijn aardig versierd, maar vooral het plafond, dat met zijn in honderd vakjes verdeelde arabesken reeds de nabijheid van Pompeji en Herculanum verraadt. Dat zou nu allemaal heel mooi en goed zijn; maar er is geen gelegenheid om te stoken, geen spoor van een open haard, en februari doet nu eenmaal ook hier zijn rechten gelden. Ik had dringend behoefte aan wat warmte.
Men bracht mij toen een drievoet, die zo hoog op zijn poten stond, dat men de handen er gemakkelijk boven kon houden. Men had daarop een ondiep bekken be-vestigd; dit bevatte een laagje gloeiende kolen, mooi glad met as bedekt. Nu komt het erop aan de huis-vrouw te spelen, zoals wij dat in Rome reeds hebben geleerd. Met het handvat van een sleutel schuift men van tijd tot tijd het bovenste laagje van de as voor-zichtig weg, zodat de kolen weer wat lucht krijgen. Wanneer men echter ongeduldig in de kolen zou por-ren, zou men wel een ogenblik een grotere warmte be-speuren, maar al heel spoedig het vuur hebben ver-bruikt, waarna men het bekken nogmaals, tegen een bepaald bedrag, zou moeten laten vullen.
Ik voelde mij niet erg lekker en had wel graag wat meer comfort gewenst. Een rietmat diende tegen het optrekkend vocht van de tegelvloer; bontjassen draagt men hier niet, en ik besloot daarom een schip-perstrui, die wij voor de aardigheid hadden meege-nomen, aan te doen. Zij bewees mij goede diensten, vooral nadat ik ze mij met een kofferriem om het li-chaam had gebonden. Ik hield toen het midden tussen een matroos en een kapucijner monnik en vond dat ik er nogal komisch uitzag. Tischbein, die terugkeerde van een bezoek bij vrienden, moest er hartelijk om la-chen.
2 7 februari
Gisteren hield ik een dag rust, om een kleine lichame-lijke ongesteldheid te boven te komen; vandaag haal-de ik mijn schade in en bracht de tijd door met de mooiste dingen te zien. Men zegge, vertelle, schildere, wat men wil — hier is méér dan dit alles. De kust-streek, de baaien en inhammen van de zee, de Vesuvi-us, de stad, de voorsteden, de kastelen, de lustverblij-ven -wij zijn 's avonds ook nog naar de grot van Posi-lippo gegaan, terwijl juist de ondergaande zon er van de andere zijde binnen-scheen. Ik neem het niemand kwalijk wanneer hij in Napels zijn bezinning verliest, en denk ontroerd terug aan mijn vader, die een onuit-wisbare indruk gekregen had juist van die dingen, die ik vandaag voor de eerste maal zag. En zoals men zegt, dat iemand die eenmaal een spook heeft gezien, nooit meer vrolijk kan worden, zo zou men omge-keerd kunnen zeggen, dat hij nooit meer geheel onge-lukkig kan worden, omdat hij zich altijd weer in ge-dachten naar Napels verplaatsen kan. Ik ben nu, zoals mijn aard is, heel stil en zet slechts wanneer het mij al te bont wordt, grote, grote ogen op.
28 februari
Vandaag bezochten wij Philipp Hackert, de beroemde landschapschilder, die het bijzonder vertrouwen en de hoge gunst geniet van de koning en de koningin. Men heeft een vleugel van het paleis Francavilla te zijner beschikking gesteld, die hij met artistieke smaak liet inrichten en waar hij zeer naar zijn zin woont. Het is een zeer kordaat en verstandig man, die, niettegen-staande hij heel hard werkt, het leven weet te genie-ten.
Daarna gingen wij naar de zee en zagen allerlei vissen en wonderlijke diervormen uit de golven ophalen. Het was een heerlijke dag, wij hadden weinig last van de noordenwind.
1 maart 1787
Reeds in Rome was men erin geslaagd, mij, meer dan mij lief was, af te trekken van mijn zelfgekozen klui-zenaarsleven en mij weer onder de mensen te brengen. Het schijnt weliswaar een wonderlijke onderneming, dat men de wereld intrekt, om alleen te kunnen blij-ven. Zo heb ik dan ook geen weerstand kunnen bieden aan de vorst van Waldeck, die mij een allervriende-lijkste uitnodiging zond en mij door zijn positie en in-vloed in de gelegenheid stelde, deel te nemen aan aller-lei goeds. Nauwelijks waren wij in Napels aangeko-men, waar hij reeds een tijdlang verblijf hield, of hij nodigde ons uit met hem een tocht te maken naar Pozzuoli en de naaste omgeving. Ik was van plan vandaag reeds naar de Vesuvius te gaan; maar Tisch-bein staat erop, dat ik deelneem aan deze tocht, die op zichzelf reeds heel aangenaam is, maar die bij zulk prachtig weder en in een zo volmaakt en welonderlegd vorstelijk gezelschap al een bijzonder grote vreugde en rijke vrucht belooft. Ook hebben wij in Rome reeds een dame opgemerkt, een knappe verschijning, met haar echtgenoot, die onafscheidelijk is van de vorst; deze zal eveneens van de partij zijn, en men koestert daarom de schoonste verwachtingen. Bovendien heb ik door een vroeger onderhoud reeds nader kennis met dit voornaam gezelschap gemaakt. De vorst vroeg mij namelijk bij onze eerste kennismaking, waar ik op het ogenblik mee bezig was, en ik was zo vol van mijn Iphigenia, dat ik er op een avond nogal uit-voerig van vertelde. Men stond er niet onverschillig tegenover, maar ik meende toch op te merken dat men iets levendigers, iets avontuurlijkers van mij had ver-wacht.
's Avonds
Het zou moeilijk zijn van de dag van vandaag reken-schap te geven. Wie is het niet overkomen, dat de vluchtige lectuur van een boek dat hem onweerstaan-baar meesleepte, op zijn gehele leven van de grootste invloed is geweest en reeds deze eerste indruk beslis-send was, zodat een herhaalde lectuur en een ernstige bestudering daar later nauwelijks meer iets aan ver-mocht te veranderen. Zo ging het mij eens met de Sa-kontala, en gaat het ons niet ook zo met belangrijke mensen? Een watertochtje naar Pozzuoli, gemakkelij-ke uitstapjes over land, aangename wandelingen door de mooiste streek van de wereld. Onder de zuiverste hemel een gevaarlijk dunne aardkorst. Overblijfselen van een onbegrijpelijk grote welvaart, geschonden en triest om aan te zien. Kokende wateren, zwavel uit-dampende kloven, met vulkanische slakken bedekte heuvels die geen plantengroei toelaten, naakte, afzich-telijke gebieden en dan ten slotte toch een steeds weelderige vegetatie, die ingrijpt zodra zij daartoe maar even gelegenheid krijgt, die al wat gestorven is overwoekert, meren en beken omzoomt, ja zelfs zich in de vorm van een verrukkelijk eikenbos langs de wanden van een oude krater weet te handhaven.
En zo wordt men tussen gebeurtenissen in het rijk der natuur en in de volkerenwereld heen en weer geslin-gerd. Men zou graag over de dingen nadenken, maar voelt zich daartoe niet in staat. Intussen gaat het leven lustig zijn gang en wij blijven niet in gebreke, eraan deel te nemen. Ontwikkelde mensen, behorend tot de grote wereld, maar aan wie de ernst van het leven niet voorbij is gegaan en die geneigd zijn tot beschouwe-lijkheid.
Een onbeperkt uitzicht over land, zee en hemel, terwijl ik geboeid werd door de nabijheid van een lieftallige jonge dame, gewend en geneigd zich te laten huldigen.
Te midden van deze roes verzuim ik echter niet allerlei op te merken. Voor het ordenen van mijn aantekenin-gen zal ik veel gemak hebben van de kaart die wij ter plaatse hebben gebruikt en van een inderhaast ge-maakte schets van Tischbein; voor vandaag is het mij niet mogelijk, hier ook maar het geringste aan toe te voegen.
2 maart 1787
beklom ik de Vesuvius, ofschoon het betrokken was en de top in nevelen gehuld. Ik liet mij per rijtuig brengen naar Resina, trok daarna, gezeten op een muildier, tussen wijngaarden de bergen in; vandaar te voet over de lavastroom van het jaar éénenzeventig, die reeds met een fijn, maar vast mos was bedekt; daarop begaf ik mij naar de zijde, waar de lavastroom vandaan gekomen was. De hut van de kluizenaar liet ik links van mij op de hoogte liggen. Ik beklom de as-berg nog verder, wat mij menig zweetdruppeltje kost-te. De top was voor twee derden met wolken bedekt. Eindelijk bereikten wij de oude, nu ingestorte krater, vonden nieuwe lavastromen van twee maanden, van veertien dagen, ja zelfs een klein stroompje van vijf dagen geleden, dat reeds koud was. Wij trokken er-overheen en beklommen een eerst kort geleden ont-stane vulkanische heuvel. Overal stegen er rookwol-ken uit op. De rook woei de andere kant op, en ik wilde naar de krater gaan. Wij waren ongeveer vijftig schreden in de damp, toen deze zo sterk werd, dat ik mijn schoenen nog maar amper kon zien. Het hielp niets, of ik mijn zakdoek al voor mijn mond hield, de gids zag ik ook niet meer, het was onzeker lopen op de uitgeworpen lavabrokjes: het leek mij beter om te keren en een heldere dag met een minder hevige rook-ontwikkeling af te wachten, om te kunnen genieten van de aanblik waarvan ik mij zoveel had voorge-steld. Intussen weet ik dan nu toch in elk geval hoe moeilijk men in een dergelijke atmosfeer ademhaalt.
Overigens hield de berg zich heel rustig: men zag geen vlammen, hoorde geen gerommel en er vonden geen erupties plaats, zoals toch de laatste tijd voortdurend het geval was geweest. Ik heb hem nu verkend, om hem letterlijk, zodra de weersomstandigheden gunsti-ger zullen zijn, te belegeren.
De lavabrokken die ik vond, waren mij voor het me-rendeel bekend. Eén verschijnsel heb ik echter opge-merkt, dat mij heel merkwaardig voorkwam, dat ik nader wil onderzoeken en waarover ik bij kennissen en verzamelaars inlichtingen wil inwinnen. Het betreft de druipsteenachtige mantel van een vulkanische vuurhaard, die vroeger naar binnen gebogen was, maar nu opengeslagen is en uit de oude, nu ingestorte krater naar boven steekt. Dit massief, grijsachtig, druipsteenvormig gesteente schijnt mij te zijn ge-vormd door een verdichtingsproces van de allerklein-ste vulkanische verdampingen, zonder medewerking van vochtigheid der atmosfeer en zonder smelting; het geeft stof tot dieper doordenken.
Vandaag is de hemel bedekt, er waait een sirocco; goed weer om brieven te schrijven.
Mensen van het meest uiteenlopende slag, mooie paarden en vreemde vissen heb ik hier overigens al heel wat gezien.
Over de ligging van de stad en haar schoonheden, die al zo dikwijls beschreven en geprezen zijn, geen woord. Vedi Napoli e poi muori! zeggen zij hier. Na-pels zien en dan sterven!
3 maart
Het is de bewoner van Napels niet kwalijk te nemen, dat hij zijn stad niet verlaten wil en dat haar dochters de heerlijkheid van haar tegenwoordige ligging in hooggestemde lofliederen bezingen, ook al zouden er nog een paar van deze gevaarlijke bergen als de Ve-suvius in haar onmiddellijke nabijheid staan. Men moet hier niet aan Rome terugdenken: vergelijkt men de vrije ligging van de stad hier met die van de hoofd-stad der wereld in het dal van de Tiber, dan lijkt zij een oud klooster, dat men op een zeer ongunstige plaats heeft gebouwd.
Het zee- en scheepvaartwezen heeft ook geheel nieuwe toestanden in het leven geroepen. Gisteren vertrok het fregat, dat een geregelde dienst op Palermo onder-houdt, met een palle krachtige noordenwind. Ditmaal heeft het zeker niet meer dan zesendertig uren over de reis gedaan. Hoe verlangend zag ik de volle zeilen na, toen het schip tussen Capri en kaap Minerva door-voer, en eindelijk uit het gezicht verdween. Wanneer men iemand die men liefheeft, zo zou zien wegvaren, zou men van verlangen moeten sterven! Nu waait de sirocco; wanneer de wind krachtiger wordt, zullen de golven bij de pier duchtig aan het spoken gaan.
Vandaag, als was het een feestdag, reed de adel in alle staatsie uit. Op zulk een dag pronkt ieder met zijn equipage, maar vooral met zijn paarden. Er bestaat niets sierlijkers dan deze dieren hier; het is voor het eerst van mijn leven dat mijn hart naar hen opengaat.
4 maart
Hierbij zend ik enkele gekreukelde velletjes papier, ten bewijze van het leergeld dat ik hier heb betaald. Ook een aan een der hoeken geschroeid couvert van jullie laatste brief, als bewijs dat het de Vesuvius mee op is geweest. Toch moeten jullie niet denken, of het ook maar in jullie hoofd halen, dat ik hier in gevaar ver-keer; weest ervan verzekerd: waar ik ga, is niet meer gevaar dan op de grote weg naar Belvedère. De aarde is overal des Heren! kan men wel zeggen bij deze gele-genheid. Ik zoek met opzet geen avonturen, noch is het mij erom te doen op te vallen, maar omdat ik meestal heel goed weet hoever ik gaan kan en spoedig tot de kern van de zaak vermag door te dringen, kan ik meer doen en wagen dan een ander. Naar Sicilië is het evenmin gevaarlijk. Een paar dagen geleden voer er een fregat naar Palermo met een gunstige noord-oostenwind af, het liet Capri rechts liggen en heeft de tocht terug stellig binnen zesendertig uur afgelegd. Het ziet er hier ook in werkelijkheid niet zo gevaarlijk uit, als men het zich uit de verte pleegt voor te stellen.
Van aardbevingen bespeurt men op het ogenblik in het zuidelijk deel van Italië in het geheel niets; in bo-ven-Italië werd onlangs aan Rimini en enige naburige plaatsen schade toegebracht. Het gaat met deze din-gen grillig toe, men spreekt er hier over als over wind en weer en als in Thüringen over branden.
Het verheugt mij dat jullie je nu verzoend hebt met de nieuwe bewerking van Iphigenia. Maar nog liever zou het mij zijn, wanneer jullie gemerkt had welk een groot verschil er tussen de eerste en de tweede lezing bestaat. Ik weet wat ik er aan gewerkt heb, en mag ervan spreken, omdat ik het nog veel verder had kun-nen doorvoeren. Wanneer het al een vreugde is het goede te genieten, dan is het een nog grotere vreugde het betere te ondergaan, en in de kunst is slechts het beste goed genoeg.
5 maart
De tweede zondag van de Vasten gebruikten wij om van kerk naar kerk te wandelen. Terwijl in Rome alles een bijzonder plechtstatig karakter draagt, gaat hier alles heel vrolijk en welgemoed toe. Ook de Napoli-taanse schilderschool kan men slechts te Napels ver-staan. Hier ziet men met verbazing de gehele voorzijde van een kerk van onder tot boven beschilderd, boven de ingang Christus, die de kopers en verkopers uit de tempel drijft, die aan weerszijden, in vrolijke kleuren en sierlijk geschilderd, verschrikt de trappen aftuime-len. (Fresco
Chiesa degli Gerolamini, Napels) Binnen in een ande-re kerk is de ruimte boven de ingang rijk met een fres-coschildering versierd, die de verdrijving van Helio-doros voorstelt.
Luca Giordano heeft er werkelijk al zijn best op moe-ten doen om zulke muurvlakken gevuld te krijgen. Ook de kansel is niet steeds, zoals elders een kathe-der, een lessenaar voor één enkele persoon, maar een soort van galerij, waarop ik een kapucijner heen en weer zag lopen, om nu eens aan het ene en dan weer aan het andere einde het volk zijn zondigheid voor te houden. Wat zou daar niet alles van te vertellen zijn!
Maar noch te vertellen noch te beschrijven is de heer-lijkheid van een maannacht, zoals wij die genoten hebben, wandelend door de straten, over de pleinen, op de Chiaja, een wandeling om nooit te vergeten, en dan langs zee op en neer lopend. Dan komt men wer-kelijk onder de indruk van de oneindigheid der ruim-te. Zo te dromen is toch wel de moeite waard.
In het kort moet ik hier in grote trekken iets medede-len omtrent een voortreffelijk man, die ik dezer dagen heb leren kennen. Het is ridder Filangieri, die naam gemaakt heeft met een standaardwerk over de wetge-ving. Hij behoort tot die prijzenswaardige jonge man-nen, wier gehele aandacht gericht is op het geluk der mensheid en die daarbij uitgaan van een passend vrij-heidsbegrip. Zijn ganse houding verraadt de soldaat, de edelman en de man van de wereld; deze houding wordt echter getemperd door een fijn ontwikkeld, ze-delijk gevoel, dat uit zijn gehele persoonlijkheid spreekt en zowel uit zijn woorden als uit zijn wezen ons vriendelijk tegenstraalt. Ook is hij zijn koning en diens rijk van ganser harte toegedaan, hoewel hij niet alles goedkeurt wat er geschiedt; maar ook hij gaat gebukt onder vrees voor Jozef de Tweede. De gedach-te aan een despoot, ook al zweeft zij slechts in de lucht, is reeds een kwelling voor nobele mensen. Hij sprak met mij volkomen openhartig over hetgeen Na-pels van zo iemand te duchten zou hebben. Hij spreekt graag over Montesquieu, Beccaria en ook over zijn eigen geschriften, alles in dezelfde geest, als iemand die het beste voorheeft en gedreven wordt door een jeugdig en oprecht verlangen, het goede tot stand te brengen. Hij zal nog geen veertig jaar oud zijn.
Al heel spoedig bracht hij mij in kennis met een oude schrijver, aan wiens ondoorgrondelijke diepte deze jonge Italiaanse wetgeleerden zich ten zeerste ver-kwikken en die hun tot fundament bij hun beschou-wingen dient. Zijn naam is Johann Baptista Vico, zij geven aan hem de voorkeur boven Montesquieu. Bij een vluchtige blik in het boek, dat zij mij als iets hei-ligs ter hand stelden, kwam het mij voor dat hier een soort Sibyllijnse profetieën van het goede en gerechte, dat eens zal komen of althans zou moeten komen, ge-geven werden, gegrond op een ernstige studie van de traditie en van het leven. Het is iets heel moois, wan-neer een volk zulk een aartsvader bezit; eens zal Ha-mann1 voor de Duitsers tot een soortgelijke norma-tieve figuur worden.
6 maart 1787
Ofschoon ongaarne, maar omdat hij mij niet in de steek wilde laten, vergezelde Tischbein mij vandaag op mijn tocht naar de Vesuvius. Hem, de beeldende kunstenaar, die zich steeds alleen maar met de schoonste vormen van mensen en dieren bezighoudt, ja die zelfs het ongevormde, rotsen en landschappen, door zijn smaak en zijn zin voor proporties vermense-lijkt, hem zal een dergelijke verschrikkelijke, wanstal-tige opeenstapeling, die telkens zichzelf weer vernie-tigt en in flagrante strijd is met elk esthetisch gevoel, wel bijzonder afzichtelijk voorkomen.
Wij maakten gebruik van twee kalessen, omdat wij het niet aandurfden zelf een rijtuigje door het stads-gewoel heen te koetsieren. De man die de leidsels houdt, schreeuwt onophoudelijk: 'Opzij, opzij!', op-dat ezels, hout- of vuilnisdragers, van de tegenoverge-stelde kant aanratelende kalessen, met pakken bela-den of voor hun genoegen rondwandelende mensen, kinderen en oude mannen gewaarschuwd worden en uit de weg gaan, terwijl de snelle draf onverminderd wordt voortgezet.
De rit door de buitenste wijken van de stad en langs de in de onmiddellijke nabijheid van de stad gelegen landerijen gaf ons reeds iets te zien wat met het rijk van Pluto in verband stond. Want daar het in lange tijd niet geregend had, waren de van nature altijd groene bladeren bedekt met een dikke laag asgrauw stof en alle daken, gevellijsten, kortom alles wat daar-toe maar enigszins gelegenheid bood, was eveneens grijs over-stoven, zodat alleen maar de verrukkelijke blauwe hemel en de in al haar glorie stralende zon ons eraan herinnerde, dat wij ons te midden van levende wezens bevonden.
Aan de voet van een steile helling ontvingen ons twee gidsen, een oudere en een wat jongere, beiden flinke kerels. De eerste nam mij, de tweede Tischbein op het sleeptouw bij het beklimmen van de berg. Op het sleeptouw, zeg ik: want zulk een gids omgordt zich met een leren riem, die de reiziger vastgrijpt, waarna hij zo naar boven getrokken, zich met behulp van een stok op zijn eigen voeten des te gemakkelijker naar boven werkt. Zo bereikten wij de vlakte, waarboven de vulkaankegel zich verheft, ten noorden ervan be-vinden zich de overblijfselen van de Somma. 2
Een blik in westelijke richting over de omgeving nam, als een heilzaam bad, al het pijnlijke van de inspan-ning die wij ons hadden moeten getroosten en alle moeheid weg, en wij liepen nu rond de steeds roken-de, stenen en as uitwerpende kegel. Zolang de ruimte ons toeliet op een behoorlijke afstand te blijven, was het een groots, verheffend schouwspel. Eerst het ge-luid van een geweldige donder, die diep uit het hart van de berg opklom, dan stenen van allerlei grootte, die bij duizenden de lucht in werden geslingerd, in wolken van as gehuld. Het grootste deel viel in de kratermond terug. De andere naar de rand van de kra-ter gestuwde brokken maakten, wanneer zij op de bui-tenzijde van de kegel neervielen, een vreemd geruis: eerst plompten de zwaarste stenen neer en sprongen met een dof geluid langs de flank van de kegel naar beneden, de kleinere kletterden erachteraan, en ten-slotte stroomde de as neer. Dit alles gebeurde met re-gelmatige tussenpozen, die wij door rustig te tellen gemakkelijk konden meten.
Tussen de Somma en de bergkegel werd de ruimte echter tamelijk krap; reeds vielen verscheidene stenen om ons neer en dit maakte onze ommegang minder aangenaam. Tischbein voelde zich nu op de berg nog onbehaaglijker, daar dit monster, er niet mee tevreden lelijk te zijn, ook nog gevaarlijk dreigde te worden.
Daar echter meestal de aanwezigheid van gevaar iets prikkelends heeft en een geest van verzet in de mens wakker roept om het te trotseren, overwoog ik de mogelijkheid om in de tussen twee uitbarstingen ver-strijkende tijd de bergkegel te beklimmen, zo te komen bij de ingang van de krater en ook binnen die tijd weer terug te keren. Ik beraadslaagde hierover met de gidsen onder een overhangende rots van de Somma, waar wij ons veilig hadden gelegerd en ons te goed deden aan de meegebrachte proviand. De jongere durfde het waagstuk met mij te ondernemen: onze hoofddeksels vulden wij op met linnen en zijden doe-ken en wij maakten ons gereed de bergstokken in de hand, ik hem vasthoudend bij zijn gordel.
Nog kletterden de kleine steentjes om ons heen, nog stroomde de as, toen de stevige jongeman mij reeds over de gloeiende rolstenen naar boven hees. Daar stonden wij bij de geweldige muil, welks rook door een zwak koeltje van ons afgedreven werd, maar tege-lijkertijd het binnenste van de krater voor ons ver-borg, die uit duizend spleten in het rond dampte. Wanneer de rook even ophield ontwaarde men hier en daar gebarsten rotswanden. De aanblik was leerzaam noch mooi; maar juist omdat men niets zag bleef men wachten in de hoop toch nog iets te zien te krijgen. Wij hadden echter verzuimd te tellen en zo stonden wij op een scherpe rand van de geweldige afgrond, toen opeens de donder losbarstte en een ontzaglijke lading ons voorbijvloog; wij bukten ons onwillekeu-rig, alsof dat ons had kunnen beschermen tegen de neerstortende massa's; de kleine stenen hagelden reeds neer en wij, zonder te bedenken dat wij weer een pauze voor ons hadden, blij het gevaar te hebben doorstaan, kwamen onder de nog neerstromende as-regen aan de voet van de kegel aan, onze hoeden en schouders met een flinke laag as bedekt.
Tischbein ontving mij met veel hartelijkheid, maar bromde over mijn onbezonnenheid, en nadat ik mij verkwikt had, kon ik nu mijn bijzondere aandacht schenken aan de oudere en jongere lavagesteenten. De oude gids wist precies aan te geven uit welk jaar ze stamden. De oudere waren reeds met as bedekt en af-geslepen; de jongere, vooral die welke langzaam ge-stold waren, boden een vreemde aanblik; want door-dat zij, voortkruipend, de op hun bovenzijde gestolde massa's een tijdlang meevoeren, kan het niet uitblij-ven, of zij blijven van tijd tot tijd steken, maar daar zij door de nog gloeiende stromen worden voortge-stuwd, worden zij over elkaar geschoven en stollen zo tot een gesteente met de grilligste uitwassen, zonder-linger nog van vorm dan in dergelijke omstandighe-den het geval is met over elkaar geschoven ijsschol-len. Onder deze gesmolten fantastische vormen be-vonden zich ook grote steenklompen, die, wanneer ze gespleten werden, op de verse breukrand volkomen geleken op een soort oergesteente. De gidsen beweer-den dat het oude lavabrokken waren uit het diepst van de krater, die de berg af en toe uitwerpt.
Op onze terugkeer naar Napels vielen mij een aantal kleinere huizen op, van één verdieping, in een won-derlijke bouwtrant, zonder vensters, zodat de kamers slechts licht ontvingen door de op straat uitkomende deur. Van 's morgens vroeg tot 's avonds laat zitten de bewoners ervoor, totdat zij zich ten slotte in hun holen terugtrekken.
Het veelsoortig rumoer van de stad bij avond deed bij mij de wens opkomen hier enige tijd te blijven, om dit levendig schouwspel zo goed mogelijk in mijn schets-boek vast te leggen. Maar ik vrees dat mij dat niet zo gemakkelijk af zal gaan.
Woensdag, 7 maart 1787
En zo heeft Tischbein op zijn gewone degelijke manier mij deze week een groot deel van de kunstschatten van Napels laten zien en uitgelegd. Een voortreffelijk kenner en tekenaar van dieren als hij is, maakte hij mij reeds eerder attent op een bronzen paardenkop in het paleis Colobrano. Wij gingen er vandaag heen. Dit fragmentarisch kunstwerk staat juist tegenover de in-rijpoort op de binnenplaats in een nis boven een fon-tein en maakte op mij een diepe indruk; hoe overwel-digend moet dan wel de indruk zijn geweest van de kop, toen deze nog met de romp en ,je overige li-chaamsdelen organisch verbonden was! Het paard in zijn geheel moet veel groter zijn geweest dan de paar-den op de kerk van San Marco; ook getuigt deze kop, wanneer men hem meer van nabij en in bijzonderhe-den beziet, van een uitgesproken karakter en een be-wonderenswaardige kracht. Het prachtige voor-hoofdsbeen, de snuivende neusgaten, de gespitste oren, de opstaande manen! Een volbloed van het edelste ras.
Wij keerden ons om, teneinde het beeld van een vrouw in ogenschouw te nemen, dat aan de overzijde van de inrijlaan in een nis stond. Zij wordt reeds door Winckelmann voor het beeld van een danseres gehou-den, zoals immers dergelijke kunstenaressen in onein-dig gevarieerde vorm en in sierlijke bewegingskunst datgene plegen voor te stellen, wat de beeldhouwers voor ons in steen vastleggen: nimfen en godinnen. Zij is heel rank en mooi, het hoofd was eraf gebroken, maar is er weer goed op gezet, overigens is er niets aan beschadigd en het verdient stellig een betere plaats.
9 maart 1787
Vandaag ontving ik jullie hartelijke brieven van 16 februari. Blijft trouw schrijven. Ik heb overal mijn adres achtergelaten en zal dat ook doen voor het geval ik nog verder reis. Heel vreemd doet het mij aan op zo verre afstand te lezen dat de vrienden niet meer bij el-kaar gekomen zijn; en toch is dikwijls niets natuurlij-ker, dan dat men niet samenkomt, wanneer men zo dicht bij elkaar is.
Het weer is betrokken, een omslag is te wachten; het voorjaar begint, en dan krijgen wij regendagen. De top van de Vesuvius is nog niet zonder nevel geweest, sinds ik boven was. Gedurende de afgelopen nachten zag men hem dikwijls opvlammen, nu houdt hij zich weer rustig; men verwacht een krachtige uitbarsting.
Het stormachtige weer van de laatste dagen heeft ons de zee in al haar schoonheid doen zien; nu kon men het spel der golven in al zijn gratie en wisselende vormen bestuderen: de natuur is toch het enige boek dat op elk van zijn bladzijden iets van groot formaat te bieden heeft. In vergelijking hiermee verschaft het toneel mij geen enkele vreugde meer. Zij spelen hier in de Vastentijd zogenaamde geestelijke opera's, die zich echter in bijna niets van de wereldlijke onderscheiden; het enige verschil is dat er geen balletten tussen de bedrijven zijn ingevoegd' voor het overige is alles evenwel zo bont mogelijk. In het theater van San Car-lo voeren zij de verwoesting van Jeruzalem door Nebukadnezar op. Voor mij is het niet anders meer dan één groot kijkspel; het schijnt dat ik de smaak voor deze dingen verloren heb.
Vandaag waren wij met de prins van Waldeck op Capo di Monte, waar zich een grote verzameling van schilderijen, munten en dergelijke bevindt. Zij zijn niet bijzonder goed opgesteld hoewel het voorwerpen van grote waarde zijn. Vele denkbeelden die ik van ouds-her heb gekoesterd, vinden hier hun bevestiging. Wat aan munten, cameeën, vazen stuksgewijze, evenals de gekweekte citroenbomen, naar het Noorden komt, ziet er in grote hoeveelheden hier, waar deze schatten thuis behoren, heel anders uit. Want waar bepaalde kunstwerken zeldzaam zijn, ontlenen zij hun waarde voor een deel ook aan hun zeldzaamheid; maar hier leert men alleen datgene wat dat ook werkelijk ver-dient, naar waarde schatten.
Men betaalt op het ogenblik grof geld voor Etrurische vazen, en ongetwijfeld bevinden er zich mooie en voortreffelijke exemplaren onder. Er is wel geen reizi-ger die daar niet iets van zou willen bezitten. Men is hier losser van zijn geld dan thuis, ik vrees dat ik ook zelf nog voor de verleiding zal bezwijken.
Het aangename van reizen is, dat ook het meest ge-wone, doordat het nieuw wordt en ons verrast, het aanzien krijgt van een avontuur. Toen ik van Capo di Monte terugkwam, bracht ik nog een avondbezoek bij Filangieri, waar ik op de canapé naast de vrouw des huizes zittend een jonge dame aantrof, wier uiterlijk mij niet in overeenstemming scheen met haar onge-dwongen, vertrouwelijke omgangsvormen. In een licht, gestreept, zijden japonnetje, het hoofd op een wonderlijke wijze opgeheven, leek het aardige figuur-tje veel op een modiste, die door haar zorg dat ande-ren er knap uitzien, geen voldoende aandacht aan haar eigen uiterlijk besteedt. Zij zijn zo gewend geld te ontvangen voor hun werk, dat zij niet begrijpen dat zij zonder extra-kosten te maken weleens iets voor zichzelf moesten doen. Zij liet zich door mijn komst niet storen in haar gebabbel en vertelde een groot aan-tal grappige voorvallen die haar dezer dagen overko-men waren of die althans hun oorzaak vonden in haar drukke bezigheden.
De vrouw des huizes wilde mij ook aan het woord la-ten komen en sprak over de verrukkelijke ligging van Capo di Monte en het vele schoons dat er te zien was. Het vrolijke vrouwtje sprong echter op en was, toen zij zo op haar voeten stond, nog eleganter dan tevo-ren. Zij nam afscheid, rende naar de deur en zei in het voorbijgaan tot mij: De Filangieri's komen dezer da-gen bij mij eten, ik hoop dat u ook van de partij zult zijn! Weg was zij, eer ik nog gelegenheid had haar uit-nodiging aan te nemen. Nu vernam ik dat het prinses was, een nauwe bloedverwant van den huize. De Fi-langieri's waren niet gefortuneerd en leefden in be-scheiden omstandigheden. Ik dacht dat dit met het prinsesje ook wel het geval zou zijn, te meer omdat dergelijke hoge titels in Napels niet tot de zeldzaam-heden behoren. Ik prentte haar naam in mijn geheu-gen, benevens dag en uur van onze afspraak en nam mij voor op tijd te bestemder plaatse aanwezig te zijn.
Zondag, 11 maart 1787
Pompeji
Daar mijn verblijf te Napels niet van lange duur zal zijn, begin ik met de verst verwijderde punten voor mijn rekening te nemen; het meer nabij gelegene komt dan vanzelf wel aan de beurt. Met Tischbein bracht ik een bezoek aan Pompeji; op de rit erheen genoten wij van al de verrukkelijke uitzichten die zich links en rechts aan ons voordeden en die wij van menige land-schapstekening reeds zo goed kenden, maar die wij nu in hun volle, onverdeelde pracht te aanschouwen kre-gen. Ieder verbaast zich over Pompeji, omdat het zo smal en zo klein is. Nauwe, ofschoon rechte, straten en aan de zijkanten van tegels voorzien, kleine huizen zonder vensters, kamers die slechts licht ontvangen door de deuren die uitkomen op binnenplaatsen en open galerijen. Zelfs openbare gebouwen, zoals de bank bij de poort, de tempel, en verder ook een in de buurt gelegen buitenverblijf, die alle meer model en poppenhuis zijn dan gebouw. Al deze kamers, gangen en galerijen zijn in vrolijke kleuren geschilderd, de muurvlakken zonder versiering, doch met in het mid-den een drukke wandschildering, die thans meestal weggebroken is, aan hoeken en randen bevallige en sierlijke arabesken, waaruit soms aardige kinder- en nimfenfiguren zich losmaken, terwijl op een andere plaats uit imposante bloemenslingers wilde en tamme dieren te voorschijn komen. En zo wijst de tegen-woordige, volkomen verwaarloosde toestand van een eerst door een stenen- en asregen overdekte en dan door het vandalisme der opgravers leeg geplunderde stad op een kunstzinnigheid en scheppingsvreugde van een geheel volk, waar de vurigste liefhebber van thans zich in de verste verte geen voorstelling van kan maken en waaraan hij trouwens ook geen behoefte heeft. Wanneer men de afstand in aanmerking neemt waarop deze plaats van de Vesuvius verwijderd ligt, dan kan de vulkanische substantie die het stadje be-dolven heeft, noch alleen maar door een eruptie noch door de kracht van de wind hierheen zijn gedreven; veeleer dient men aan te nemen dat deze stenen en as een tijdlang als wolken in de lucht hebben gezweefd, totdat zij zich eindelijk over dit ongelukkige plaatsje hebben uitgestort.
Wanneer men zich een nog aanschouwelijker voorstel-ling van deze gebeurtenissen wil maken, moet men maar eens denken aan een ingesneeuwd bergdorp. De ruimten tussen de huizen, ja zelfs de ineengestorte huizen stroomden vol, alleen wat muren zullen hier en daar nog overeind zijn blijven staan, toen vroeg of laat de heuvels in gebruik genomen werden voor wijngaarden en tuinen. Zo is stellig menig eigenaar, bij het verrichten van opgravingen op het hem toebeho-rend gedeelte, in staat geweest zich van tevoren het beste toe te eigenen. Verscheidene kamers waren leeg en in de hoek van een ervan vond men een hoop as, die allerlei klein huisraad en kunstvoorwerpen ver-borgen hield.
De vreemde, half en half onaangename indruk die de-ze gemummificeerde stad op ons maakte, wisten wij weer uit onze gedachten toen wij, zittend in het vlak aan zee gelegen prieel van een klein hotelletje, een eenvoudig maal gebruikten en genoten van de prach-tige blauwe lucht en de door de zon beschenen, in het licht badende zee, terwijl wij de hoop uitspraken el-kaar, wanneer op dit plekje de wingerd in vol blad zou staan, terug te zien om er samen van te genieten.
Toen wij in de buurt van de stad kwamen, vielen mij weer de kleine huizen op, die daar staan als een ge-trouwe nabootsing van de huizen in Pompeji. Wij vroegen verlof er een binnen te gaan en kwamen tot de ontdekking dat het er van binnen heel netjes uitzag. Keurige stoelen van gevlochten riet, een geheel ver-gulde commode, met bonte bloemen versierd en ge-lakt, zodat na zovele eeuwen en na zo talloze verande-ringen deze streek haar bewoners nog steeds inspi-reert tot dezelfde levenswijze en gewoonten, tot de-zelfde neigingen en liefhebberijen.
Maandag, 12 maart 1787
Vandaag zwierf ik, om naar mijn gewoonte indrukken te verzamelen, door de stad en noteerde verscheidene punten, teneinde daarvan later een beschrijving te ge-ven, zodat ik daar thans helaas niets van kan medede-len. Alles wijst erop dat een gelukkig land, dat in staat is zijn bewoners rijkelijk van hun eerste levens-behoeften te voorzien, ook mensen voortbrengt met een gelukkig innerlijk, die, zonder bezorgd te zijn, verwachten kunnen dat ook de dag van morgen bren-gen zal wat die van vandaag gebracht heeft, en die daarom zorgeloos kunnen voortleven. Een onmiddel-lijke bevrediging van hun behoeften, een bescheiden genot, een opgeruimd dragen van voorbijgaand leed! - Van dat laatste een aardig voorbeeld.
De morgen was koud en vochtig, het had een weinig geregend. Ik kwam op een plein waar de grote tegels van het plaveisel grondig schoongemaakt leken. Tot mijn grote verbazing zag ik op dit volkomen vlak en gelijk stuk grond een aantal in lompen gehulde kna-pen, die in een kring rondkropen, de handen tegen de grond houdend, alsof zij zich warmden. Eerst hield ik het voor een grap, maar toen ik de volkomen ernstige en ontspannen uitdrukking op hun gezichten zag, als-of zij ergens ten hoogste over voldaan waren, spande ik al mijn scherpzinnigheid in om er achter te komen wat zij deden, maar het wilde mij niet gelukken. Ik moest daarom vragen wat die aapjes ertoe bracht, zulke zonderlinge houdingen aan te nemen en precies in een cirkel rond te kruipen.
Hierop vernam ik dat een in de buurt wonende smid op deze plaats de band van een wiel heet had ge-maakt, wat op de volgende wijze gebeurt. De ijzeren band wordt op de grond gelegd en daarop worden in een kring zoveel eikespaanders gestapeld, als men meent nodig te hebben om hem tot op de gewenste graad buigzaam te maken. Het hout wordt aangesto-ken en verbrand, de band om het wiel gelegd en de as zorgvuldig weggeruimd. De kleine rakkers maken zich dadelijk meester van de warmte die het plaveisel af-straalt en verlaten de plek niet eerder, dan nadat zij het laatste aasje warmte aan haar hebben onttrokken. Dergelijke voorbeelden, waaruit blijkt dat men met weinig tevreden is en niet nalaat gebruik te maken van wat anders verloren zou gaan, vindt men hier te over. Het valt mij op, hoe dit volk al zijn vitaliteit en vin-dingrijkheid gebruikt, niet om rijk te worden, maar om zonder zorg te leven.
's Avonds
Opdat ik mij vandaag op tijd bij dat wonderlijk prin-sesje zou kunnen melden en mij niet in het huis ver-gissen, riep ik de hulp in van een knecht van het ho-tel. Hij bracht mij voor de inrijpoort van een groot paleis, en daar ik niet geloven kon dat zij in zulk een vorstelijke behuizing woonde, spelde ik nogmaals zo duidelijk mogelijk voor hem de naam; hij verzekerde mij evenwel dat ik hier terecht was. Nu kwam ik op een ruime binnenplaats, eenzaam en stil, zindelijk en leeg, door hoofd- en bijgebouwen omgeven. Bouw-trant de bekende vrolijke Napolitaanse, ook wat de kleuren betreft. Tegenover mij een groot portaal en een brede gemakkelijke trap. Langs beide zijden ervan waren naar boven toe bedienden opgesteld in kostba-re livrei, die zodra ik hen passeerde een diepe buiging maakten. Ik voelde mij als de sultan in Wielands fee-ensprookje en vatte naar diens voorbeeld moed. Nu ontvingen de hogere huisbedienden mij, tot eindelijk de voornaamste van hen de deuren van een grote zaal ontsloot, waarop zich een ruimte aan mij voordeed die er even licht maar ook even verlaten uitzag als de vorige. Bij het op en neer lopen bemerkte ik dat er in een zijgalerij een tafel voor ongeveer veertig personen gedekt stond, even weelderig als al het overige. Een geestelijke trad binnen; zonder te vragen wie ik was en waar ik vandaan kwam, veronderstelde hij klaar-blijkelijk mijn aanwezigheid als bekend en begon een gesprek met mij over koetjes en kalfjes.
Een paar vleugeldeuren gingen open, waarop een heer op leeftijd binnentrad. Zij werden dadelijk achter hem weer gesloten. De geestelijke ging op hem toe, ik ook; wij begroetten hem met enkele beleefde woorden, die hij met blaffende, stotterende klanken beantwoordde, zodat ik geen syllabe van zijn hottentots dialect ont-raadselen kon. Toen hij een plaats bij de open haard had ingenomen, trok de geestelijke zich terug en ik met hem. Vervolgens trad een rijzige benedictijn bin-nen, vergezeld door een jongere makker; ook hij be-groette de gastheer en ook hij werd aangeblaft, waar-op hij zich bij ons aansloot, die hij het venster ston-den. De geestelijken, voorzover zij tot een bepaalde orde behoren, en in het bijzonder die welke een enigs-zins sierlijke kledij dragen, worden in het maatschap-pelijk verkeer met de meeste onderscheiding behan-deld; hun kleding wijst op deemoed en soberheid, terwijl dit hun tegelijkertijd een uitgesproken waar-digheid verleent. In hun houding kunnen zij zich daarom zonder zich weg te gooien een zekere onder-danigheid veroorloven om later, wanneer zij weer recht op hun benen staan, zich te onderscheiden door een zekere zelfingenomenheid, die men van alle andere standen niet zou verdragen. Dit was zo iemand. Ik vroeg hem naar Monte Cassino, hij nodigde mij uit erheen te komen en beloofde mij een vriendelijke ont-vangst. Intussen was de zaal volgestroomd: officieren, leden van de hofhouding, geestelijken, ja zelfs enkele kapucijnen waren aanwezig. Tevergeefs speurde ik naar dames, maar ook daar zou het niet aan ontbre-ken. Weer gingen een paar vleugeldeuren open en slo-ten zich. Een oude dame was binnengekomen, ver-moedelijk nog ouder dan de heer, en nu gaf mij het verschijnen van de vrouw des huizes de volkomen ze-kerheid, dat ik mij in een vreemd paleis bevond en dat zijn bewoners mij totaal onbekend waren. Reeds wer-den de spijzen opgediend, en ik hield mij in de nabij-heid van de geestelijke, om met hem het paradijs van de eetkamer binnen te slippen, toen opeens Filangieri met zijn vrouw binnentrad, zich verontschuldigend dat hij zich verlaat had. Kort daarop sprong ook het prinsesje de zaal binnen, stevende links en rechts bui-gingen makende en knikjes uitdelende allen voorbij op mij af. Dat is aardig van u, dat u woord gehouden hebt! riep zij. Komt u naast mij aan tafel zitten, dan krijgt u de lekkerste hapjes. Wacht u even! ik moet eerst een goed plaatsje uitzoeken, en gaat u dan dade-lijk naast mij zitten. — Na deze uitnodiging volgde ik haar zigzaglijn, en wij bereikten eindelijk onze plaat-sen, de benedictijn zat recht tegenover ons, Filangieri naast mij aan de andere kant. — Het eten is allemaal goed, zei zij: alles Vastenspijzen, maar met zorg sa-mengesteld; ik zal u wel wijzen wat het lekkerste is. Maar nu moet ik mij eerst eens even met die papen gaan bemoeien. Ik kan die kerels niet uitstaan; zij troggelen ons alle dagen wat af. Wat wij hebben, be-hoorden wij zelf met onze vrienden te genieten! - De soep was rondgediend, de benedictijn at keurig, zon-der gulzigheid. - Geneer je maar niet, eerwaarde! riep zij de lepel misschien te klein? Ik zal een grotere laten halen, en zijn nu eenmaal gewend zich de mond vol te stoppen. -De pater antwoordde, dat in haar vorstelijk huis alles zo voortreffelijk was ingericht, dat nog wel heel andere gasten dan hij hier volkomen tevreden zouden zijn.
Van de pasteitjes nam de pater er maar één; ze riep hem toe dat hij er gerust een half dozijn van kon ne-men: het is feuilleté-deeg, dat is immers licht verteer-baar, dat wist hij toch wel. De verstandige man nam nog een pasteitje en bedankte voor de vriendelijke at-tentie, terwijl hij deed of hij haar boosaardige scherts niet had gehoord. En het duurde niet lang, of zij kreeg ook bij een harder gebak gelegenheid haar boosaar-digheid bot te vieren: want toen de pater er een stuk afsneed en het naar zijn bord wilde overbrengen, viel er nog een stuk af. — Wel ja, neem nog een derde portie, mijn beste pater! riep zij. U schijnt een be-hoorlijk fundament te willen leggen! — Wanneer er zulk voortreffelijk materiaal voorhanden is, heeft de architect gemakkelijk werk! antwoordde de pater. — En zo ging het maar steeds door, zonder dat zij zich voor iets anders tijd gunde dan om mij met veel over-leg de beste hapjes toe te schuiven.
Ik sprak intussen met mijn tafelbuurman over heel ernstige onderwerpen. Trouwens ik heb Filangieri nog nooit een banaal woord horen spreken. Hij lijkt daar-in, zoals in nog zoveel andere dingen, op onze vriend Georg Schlosser, alleen heeft hij, als geboren Napoli-taan en man van de wereld, een zachtere natuur en beweegt hij zich gemakkelijker.
Gedurende al die tijd werd de geestelijke door de overmoed van mijn tafeldame niet met rust gelaten, vooral de met het oog op de Vasten in de vorm van vlees opgediende visgerechten gaven haar aanleiding tot een onuitputtelijk aantal goddeloze en schaamtelo-ze opmerkingen, waarbij het er haar vooral om te doen was om de vleselijke genietingen op de voor-grond te plaatsen en er haar instemming mee te betui-gen dat men zich tenminste aan de vorm verlustigde, al was de zaak zelf dan ook verboden waar.
Ik heb nog meer van dergelijke grapjes onthouden, maar ik durf ze hier niet op het papier te zetten. Wanneer men dergelijke dingen met eigen oren hoort en het een mooi mondje is dat ze zegt, dan gaat het nog wel, maar zwart op wit kunnen zij mij persoon-lijk althans niet meer bekoren. En dan heeft een derge-lijke gedurfde brutaliteit het eigenaardige, dat zij voor de aanwezigen iets aardigs heeft, omdat zij hen per-plex doet staan; maar wanneer men ze navertelt bele-digt zij ons gevoel en stuit ons tegen de borst.
Het dessert was opgediend, en ik vreesde al dat het maar steeds zo door zou gaan, maar onverwachts wendde mijn tafeldame zich heel rustig tot mij en zei: Laat die papen hun likeurtje maar rustig drinken; het gelukt mij toch niet een van hen dood te pesten; ik kan ze niet eens hun eetlust bederven. Maar laten wij nu eens een verstandig woordje praten! Want wat had u nu toch weer allemaal met Filangieri te bespreken! Die brave man! Hij neemt veel te veel hooi op zijn vork. Al zo vaak heb ik hem gezegd: wanneer jullie nieuwe wetten maakt, dan moeten wij ons weer op-nieuw moeite geven, om uit te denken hoe wij ze straks het best kunnen overtreden; met de oude heb-ben wij dat nu juist zo aardig klaargespeeld. Kijk toch eens, hoe mooi Napels is; de mensen leven hier al zo-vele jaren zorgeloos en vergenoegd, en al wordt er van tijd tot tijd eens een opgehangen, verder gaat alles toch maar van een leien dakje!
Ze stelde me daarop voor, naar Sorrento te gaan, waar zij een groot landgoed bezit; haar chefkok zou mij de beste vissen en het kostelijkst kalfsvlees (mun-gana) voorzetten. De berglucht en het verrukkelijk uitzicht zouden mij genezen van al mijn gefilosofeer; dan zou zij zelf komen, en dan zou er van alle rimpels, die ik toch al veel te vroeg gekregen had, geen spoor meer overblijven, wij zouden er samen een heerlijk le-ventje leiden.
13 maart 1787
Pompeji II
Ook vandaag schrijf ik enkele woorden, opdat de ene brief de andere tot zich roept. Het gaat mij goed, maar ik zie minder dan ik moest. De plaats hier inspireert tot een zorgeloos en gemakkelijk leventje, toch krijg ik intussen langzamerhand een meer volledige indruk van de stad.
Zondag waren wij in Pompeji. — Er zijn veel rampen in de wereld gebeurd, maar slechts weinige, die aan een later levend geslacht zoveel vreugde hebben ge-schonken. Ik zou niet gemakkelijk iets interessanters weten. De huizen zijn klein en smal, maar van binnen alle heel fraai beschilderd. De stadspoort merkwaar-dig, met de graven in de onmiddellijke nabijheid er-van. Het graf van een priesteres in de vorm van een halve ronde bank, met een stenen leuning, waarop met grote letters een inscriptie is aangebracht. Over de leuning heen ziet men de zee en de ondergaande zon. Een heerlijk plekje, mooie gedachten waard!
Wij troffen daar goed en vrolijk gezelschap uit Na-pels. De mensen zijn hier over het algemeen heel na-tuurlijk en opgewekt van aard. Wij aten in Torre delP Annunziata, en gebruikten het maal in de onmiddellij-ke nabijheid van de zee. Het was een bijzonder mooie dag, het uitzicht op Castella Mare en Sorrento was helder en prachtig. Het gezelschap voelde er zich he-lemaal thuis; enigen meenden dat men niet zou kun-nen leven zonder uitzicht op de zee. Mij is het reeds voldoende dat ik een impressie ervan in mij heb op-genomen, en ik heb er niets op tegen om bij gelegen-heid weer naar de bergen terug te keren.
Gelukkig is hier een zeer nauwkeurig werkend land-schapschilder, die de gave bezit om de gevoelens die deze natuurlijke en weelderige omgeving bij ons op-wekken, vast te leggen in zijn tekeningen. Hij heeft ook al enige dingen voor mij gemaakt.
De voorwerpen die ik van de Vesuvius heb meege-bracht, heb ik nu ook terdege bestudeerd. Het wordt toch alles heel anders, wanneer men het in verband met elkaar beziet. Eigenlijk zou ik de rest van mijn le-ven moeten wijden aan observatie; ik zou dan nog veel kunnen ontdekken wat de menselijke kennis zou kunnen vermeerderen. Ik verzoek Herder mede te de-len, dat er steeds meer licht begint te komen in mijn botanische studie; het is steeds hetzelfde principe, maar er is een heel leven voor nodig om het door te kunnen voeren. Misschien ben ik nog in staat de hoofdlijnen te trekken.
Nu verheug ik mij op het museum van Portici. Ge-woonlijk bezoekt men het het eerst, wij zullen het het laatst gaan zien. Nog weet ik niet, hoe het verder met mij zal gaan: iedereen wil mij met Pasen in Rome te-rug hebben. Ik wil het helemaal aan het toeval overla-ten. Angelica is begonnen met een schilderij, dat zij ontleend heeft aan mijn Iphigenia; het onderwerp is zeer goed gekozen en zij zal het uitstekend uitvoeren. Het geeft het ogenblik weer waarop Orestes in het bij-zijn van zijn zuster en zijn vriend tot zichzelf komt. Van datgene wat de drie personen na elkaar zeggen, heeft zij een gelijktijdige groep gemaakt en hun woor-den in gebarentaal omgezet. Ook hieraan ziet men hoe fijngevoelig zij is en hoe zij zich eigen weet te maken wat tot haar vak behoort. En het is inderdaad de spil van het stuk.
Hebt het goed en vergeet mij niet! De mensen hier zijn mij allen welgezind, ook al weten zij niets met mij te beginnen; Tischbein daarentegen weet hen beter te be-vredigen; 's avonds tekent hij telkens enkele levens-grote koppen voor hen, waarbij en waarover zij op even luidruchtige wijze uiting geven aan hun verba-zing als de inboorlingen van Nieuw-Zeeland bij het zien van een oorlogsschip. Hierover het volgende aar-dige verhaaltje:
Tischbein bezit namelijk de gave de omtrekken van goden-en heldenfiguren levensgroot en meer dan le-vensgroot met de pen op het papier te brengen. Hij arceert er een beetje in en brengt er met een dik pen-seel flinke schaduwpartijen op aan, zodat de kop een ronde en statige indruk maakt. Zij die het bijwoonden, zagen met verwondering toe hoe gemakkelijk hem dit afging en gaven er ondubbelzinnig hun vreugde over te kennen. Nu begonnen hun vingers te jeuken, want zij wilden ook zo schilderen; zij grepen de penselen en schilderden elkaar baarden en takelden hun gezichten allerverschrikkelijkst toe. Spreekt daaruit niet iets wat de mens in zijn diepste wezen eigen is? En het was nog wel een ontwikkeld gezelschap, dat zich bevond in het huis van een man die zelf heel goed tekent en schildert. Men kan zich van deze mensen geen voor-stelling maken, wanneer men hen niet persoonlijk heeft meegemaakt.
Caserta, woensdag 14 maart
Bij Hackert in zijn voortreffelijk ingerichte woning, die men hem in het oude slot heeft toegewezen. Het nieuwe is een geweldig paleis, iets als het Escoriaal, gebouwd in de vorm van een rechthoek, met ver-scheidene binnenplaatsen; het maakt een vorstelijke indruk. De ligging is bijzonder fraai, in de vruchtbaar-ste vlakte ter wereld; en toch strekken de tuinen zich tot aan de voet van het gebergte uit. Een aquaduct voert water in overvloed aan voor het kasteel en de omgeving, en de gehele watermassa kan uitgestort worden over vernuftig aangelegde rotspartijen, zodat zij de prachtigste waterval vormt. Het park is zeer fraai en past geheel in deze streek, die zelf één tuin is.
Het slot, dat er werkelijk koninklijk uitziet, scheen mij nogal doods, en wij vinden die geweldig grote en holle ruimten niet erg behaaglijk. Het kan zijn dat de ko-ning het ook zo voelt;
want er is in het gebergte voor een verblijf gezorgd, dat zich meer aan menselijke verhoudingen aanpast en dat zeer geschikt is om van de jacht en van het le-ven te genieten.
Donderdag, 15 maart
Hackert woont heel aangenaam in het oude slot, het is ruim genoeg voor hem en zijn gasten. Hoewel hij steeds bezig is met tekenen of schilderen, blijft hij toch prijs stellen op de omgang met mensen en hij weet hen tot zich te trekken, doordat hij iedereen tot zijn leerling maakt. Ook mij heeft hij geheel voor zich gewonnen, doordat hij geduld heeft met mijn zwak-heid, en voor alle dingen de nadruk legt op een vaste hand bij het tekenen en eerst later aandacht schenkt aan de nauwkeurigheid en zuiverheid der uitbeelding. Drie soorten van inkt staan, wanneer hij met Oost-Indische inkt tekent, steeds gereed, en aangezien hij eerst de achtergrond opzet en de ene soort na de an-dere gebruikt, ontstaat een voorstelling, zonder dat men recht weet waar ze vandaan komt. Ware het maar zo gemakkelijk uit te voeren als het er uitziet! Hij zei tot mij met zijn gewone, niets verdoezelende oprechtheid: U hebt aanleg, maar u maakt er nog niets van. Wanneer u een jaar of anderhalf bij mij blijft, zult u iets kunnen laten zien wat uzelf en ande-ren verheugen zal. — Is dat niet een tekst waarover men niet op moest houden, alle dilettanten te preken? Welke vruchten mij dit alles brengen zal, zullen wij la-ter zien.
Dat de koningin hem haar bijzonder vertrouwen schenkt, blijkt niet alleen daaruit dat hij de prinsessen praktisch onderricht geeft, maar voornamelijk uit het feit dat hij 's avonds dikwijls uitgenodigd wordt een causerie te houden over kunst en aanverwante gebie-den. Hij gaat daarbij uit van Sulzers woordenboek, waaruit hij, naar het hem het meest geschikt voor-komt, het een of andere artikel ter behandeling uit-kiest.
Ik kon niet anders dan daarmee instemmen, moest echter tegelijkertijd om mijzelf glimlachen. Welk een verschil bestaat er niet tussen een mens die zich van binnen uit wil ontwikkelen en een die op de wereld invloed wil uitoefenen, om haar iets mee te geven waar zij een nuttig gebruik van maken kan! Ik heb steeds een hekel gehad aan Sulzers theorie, omdat zij uitging van een verkeerd principe, maar nu zag ik dat dit werk nog veel meer bevatte dan de mensen nodig hebben. De rijkdom aan kennis die hier wordt mede-gedeeld, de denkwijze waarmee een zo flink man als Sulzer zich tevreden stelde, zouden die niet voldoende zijn voor de gemiddelde mens?
Verscheidene aangename en leerzame uren brachten wij bij de schilderijenrestaurateur Andres door, die, uit Rome hierheen geroepen, ook in het oude slot ver-blijf houdt en er zijn werkzaamheden, waarvoor de koning zich bijzonder interesseert, ijverig voortzet. Ik kan er niet aan beginnen hier te vertellen over de grote bekwaamheid waarmee hij oude beelden en schilderij-en weet te herstellen, omdat men dan tegelijkertijd een uiteenzetting zou moeten geven van de moeilijke taak en het gelukkig resultaat waarmee deze speciale tak van toegepaste kunst zich bezighoudt.
16 maart
Jullie lieve brieven van 19 februari kwamen vandaag in mijn bezit en ik wil ze dadelijk met een enkel woord beantwoorden. Hoe graag bezin ik mij op de dingen, wanneer ik daarbij aan mijn vrienden denk.
Napels is een paradijs; iedereen leeft daar in een soort roes van zelfvergetelheid. Ook mij gaat het zo; ik ken mijzelf amper, ik kom mijzelf voor als een geheel an-der mens. Gisteren dacht ik: óf je was vroeger gek, óf je bent het nu.
Aan de overblijfselen van het oude Capua en wat daarmee samenhangt heb ik nu van hier uit een be-zoek gebracht.
In deze streek leert men pas begrijpen wat planten-groei is en waarom men het land bebouwt. Het vlas staat reeds bijna in bloei en de tarwe is anderhalve voet hoog. Rondom Caserta is het land geheel vlak en de akkers zijn zo keurig onderhouden als waren het tuinbedden. Alles is afgezet met populieren, waar-langs de wijnranken naar boven kruipen, en niette-genstaande deze beschaduwing draagt de grond nog de schoonste vrucht. En wanneer nu straks het voor-jaar zich met volle krachten doet gelden! Tot nog toe hebben wij, ofschoon de zon scheen, veel last van een koude wind gehad; dat komt door de sneeuw in de bergen.
Binnen veertien dagen moet ik beslissen of ik naar Si-cilië zal gaan. Nog nooit van mijn leven ben ik bij het nemen van een besluit zo vreemd heen en weer geslin-gerd. Vandaag komt er iets dat mij de reis aanraadt, morgen grijpt een gebeurtenis plaats die mij haar af-raadt. Twee geesten strijden om mij.
In vertrouwen tot de vriendinnen alleen, maar laten de vrienden het niet te weten komen! Ik merk wel dat het nogal wonderlijk gelopen is met mijn Iphigenia: men was zo gewend aan de oorspronkelijke vorm, men kende de uitdrukkingen, die men zich bij het vele ho-ren en lezen eigen had gemaakt zo door en door; maar nu klinkt het alles heel anders, en ik zie wel dat in de grond van de zaak niemand mij dankbaar is voor het geweldige werk dat ik eraan heb gehad. Zo'n werk komt eigenlijk nooit af, men moet er op een gegeven ogenblik een punt achter zetten, wanneer men, zoveel als de tijd en de omstandigheden het veroorloven, ge-daan heeft wat men kon.
Maar dat zal mij niet afschrikken Tasso een dergelijke operatie te doen ondergaan. Ik zou hem liever in het vuur gooien; maar ik blijf bij mijn voornemen en om-dat het nu eenmaal niet anders gaat, zullen wij er weer zo'n vreemdsoortig werk van maken. Daarom is het mij lang niet onaangenaam, dat het met het afdrukken van mijn verzameld werk niet vlotten wil. En toch heeft het ook weer zijn goede zijde, juist wanneer men niet zo gemakkelijk te bereiken is, zich door de zetter bedreigd te weten. Wonderlijk genoeg verwacht men, ja verlangt men zelfs, ook wanneer het de minst onge-dwongen handeling betreft, toch nog enige aansporing van buitenaf.
Terwijl men in Rome graag wil studeren, verlangt men hier niets anders dan te leven; men vergeet zich-zelf en de wereld en het is voor mij een vreemde ge-waarwording enkel met mensen die van het leven ge-nieten, om te gaan. Ridder Hamilton, die hier nog steeds als Engels gezant woont, heeft nu, nadat hij lange tijd geliefhebberd heeft in de kunst en na lange tijd te hebben doorgebracht met de studie van de na-tuur, in een beeldschoon meisje het toppunt gevonden van alle natuur- en kunstgenot. Hij heeft haar bij zich, een Engelse van ongeveer twintig jaar. Zij is heel knap en welgevormd. Hij heeft voor haar een Grieks kos-tuum laten maken, dat haar voortreffelijk staat; daar-bij draagt zij het haar los, neemt een paar sjaals en voert een aantal verschillende standen uit, waarbij zij passende gebaren en gelaatsuitdrukkingen maakt, zo-dat men ten slotte werkelijk meent dat men droomt. Men ziet hier volkomen af voor zich, wat talloze kun-stenaars zo graag hadden gepresteerd, en dat in dy-namische vorm en vol verrassende afwisseling.
Staand, knielend, zittend, liggend, ernstig, droevig, plagend, wellustig, boetvaardig, lokkend, dreigend, angstig, enz. Het ene volgt op het andere en vloeit er-uit voort. Zij weet bij elke uitdrukking haar sluier op de juiste wijze te plooien, te verwisselen en verstaat de kunst met behulp van hetzelfde materiaal alle mo-gelijke hoofdversierselen in het leven te roepen. De oude ridder zorgt voor de verlichting en is er met hart en ziel bij. Hij vindt in haar alle klassieke schoonhe-den terug, alle mooie profielen van Siciliaanse mun-ten, tot zelfs de Apollo van Belvedère toe. Zoveel is zeker, het is een uniek gezicht! Wij hebben er reeds twee avonden van genoten. Vanmorgen schildert Tischbein haar.
Wat ik vernomen heb en vermoed omtrent de hof-kringen en de daar heersende toestanden moet eerst nader onderzocht en geordend worden. Vandaag is de koning op de wolvenjacht, men hoopt er op zijn minst vijf neer te leggen.
Napels, iy maart
Wanneer ik woorden wil neerschrijven, rijzen er altijd beelden voor mij op, beelden van het vruchtbare land, van de vrije zee, van de geurende eilanden, van de ro-kende berg, maar mij ontbreken de organen om dit al-les vast te leggen.
Hier begrijpt men eerst recht, hoe de mens op de ge-dachte gekomen is het land te bebouwen, hier waar de akker alles oplevert en waar men drie tot vijf oogsten per jaar verwachten mag. Naar men zegt heeft men in de beste jaren op één en dezelfde akker driemaal ach-tereen maïs verbouwd.
Veel heb ik gezien, en nog meer gedacht: de wereld ontsluit zich meer en meer, ook alles wat ik reeds lang wist wordt mij nu eerst eigen. Wat een vreemd wezen is toch de mens, die zo vroeg de dingen weet en ze zo laat in praktijk brengt!
Hoe jammer dat ik niet op elk ogenblik mijn waarne-mingen aan anderen kan meedelen; wel is Tischbein bij mij, maar als mens en kunstenaar wordt hij door duizenderlei gedachten heen en weer gedreven, door talrijke personen in beslag genomen. Hij verkeert in een eigenaardige en vreemde positie; hij kan niet on-belemmerd deelnemen aan eens anders bestaan, om-dat
hij zich geheel in beslag voelt genomen door zijn eigen streven.
En toch is de wereld slechts een simpel rad, waarvan de omtrek zichzelf geheel gelijk blijft, maar dat ons zo vreemd voorkomt, omdat wij zelf mee in het rond worden gedraaid.
Wat ik altijd tot mijzelf heb gezegd, heeft zich be-waarheid: dat ik verscheidene natuurverschijnselen en allerlei onklare gedachten eerst in dit land zou leren begrijpen en verstaan. Ik tracht zoveel mogelijk tot een samenvatting van alle dingen te komen en breng veel mee terug, ook stellig veel vaderlandsliefde en vreugde aan een leven dat ik slechts met enkele vrien-den vermag te delen.
De goden houden, wat mijn reis naar Sicilië betreft, de weegschaal nog steeds in handen; het tongetje wankelt nog heen en weer.
Wie toch wel de vriend mag zijn, die men mij op zo'n geheimzinnige wijze aankondigt? Als ik hem maar niet misloop ten gevolge van mijn omzwervingen en mijn mogelijke tocht naar het eiland!
Het fregat is weer terug uit Palermo, vandaag over acht dagen vertrekt het weer van hier; of ik de reis nog meemaak en dan tegen Goede Vrijdag naar Rome terugkeer, weet ik niet. Nog nooit ben ik zo besluite-loos geweest; één ogenblik, één kleinigheid kan de be-slissing brengen.
Met de mensen hier kan ik al beter opschieten: men moet ze alleen maar op een gewone weegschaal wegen en niet op een goudschaaltje, zoals helaas zelfs vrien-den onder elkaar zo dikwijls plegen te doen uit een soort van grillige zwaarmoedigheid en wonderlijke veeleisendheid.
Hier weten de mensen totaal niets van elkaar, zij mer-ken amper dat zij langs elkaar heen lopen; ze rennen de hele dag in een waar paradijs rond, zonder veel om zich heen te kijken, en wanneer de helse afgrond in hun nabijheid begint te razen, neemt men zijn toe-vlucht tot het bloed van de heilige Januarius, zoals de overige wereld zich tegen dood en duivel ook wel met . . . bloed helpt of zou willen helpen.
Het is heel merkwaardig en heilzaam tussen zulk een ontelbare en rusteloos bewegende menigte door te lo-pen. Hoe dromt alles door elkaar heen; en toch gaat ieder zijn eigen weg en heeft een eigen doel. Te midden van zoveel mensen, die allen druk in de weer zijn, voel ik pas goed hoe stil en eenzaam ik ben; hoe meer ru-moer er in de straten is, hoe rustiger ik van binnen word.
Nu en dan moet ik denken aan Rousseau en de zwaarmoedigheid waaraan hij leed; en toch ga ik be-grijpen hoe het gekomen is dat een zo voortreffelijke geest aldus uit zijn evenwicht kon worden gebracht. Wanneer ik mij niet zo verbonden gevoelde met de na-tuur, en niet zag dat te midden van deze schijnbare chaos talrijke waarnemingen zich laten vergelijken en rangschikken, zoals de landmeter met het doortrekken van één lijn een groot aantal afzonderlijke metingen controleert, zou ik mijzelf vaak voor krankzinnig ver-slijten.
18 maart
Nu mogen wij ons bezoek aan Herculanum en aan de collectie opgegraven voorwerpen te Portici niet langer uitstellen. Deze oude stad, gelegen aan de voet van de Vesuvius, was aanvankelijk geheel met lava overdekt, die zich tengevolge van latere uitbarstingen zo hoog opstapelde, dat de gebouwen thans zestig voet onder de grond liggen. Men ontdekte ze toen men een put groef en op een vloer van marmeren tegels stootte. Het is doodjammer, dat de opgravingen niet door Duitse deskundigen volgens een van tevoren vastge-steld plan zijn geschied; want stellig is ten gevolge van het op goed geluk en met roofzuchtige bedoelin-gen verrichte graafwerk menig kostelijk voorwerp uit de Oudheid verloren gegaan. Men daalt zestig treden af in een schacht, waar men vol verbazing bij fakkel-licht het theater gadeslaat dat vroeger onder de blote hemel stond, terwijl men zich laat vertellen wat men er allemaal reeds gevonden en naar boven gebracht heeft.
Wij betraden het museum, voorzien van goede aanbe-velingen, en werden er dan ook vriendelijk ontvangen. Toch was het ook ons verboden de geringste aanteke-ningen te maken. Misschien kwam dit aan onze aan-dacht ten goede en verplaatsten wij ons daarom des te levendiger in de voorbije tijd, toen al deze dingen werkelijk gebruikt werden en hun eigenaars een lust voor de ogen waren.
De kleine huizen en kamers, zoals wij die in Pompeji hadden gezien, schenen mij nu eensdeels nog kleiner, maar aan de andere kant toch ook weer groter: klei-ner, omdat ik mij voorstelde hoe vol ze hadden moe-ten staan met zo'n groot aantal kostelijke voorwer-pen; ruimer, omdat deze voorwerpen niet uitsluitend voor het dagelijks gebruik bestemd waren, maar aller-geestigst en op een zeer charmante manier door een kunstenaarshand waren opgevrolijkt en versierd, zo-dat zij niet alleen een lust voor de ogen waren, maar buitendien de blik verruimden, waartoe ook een zeer veel ruimere woongelegenheid op zichzelf niet bij machte zou zijn geweest.
Men ziet bijvoorbeeld een prachtig gevormde emmer, van boven met een allersierlijkste rand; van meer na-bij gezien blijkt deze rand aan twee zijden opklapbaar, men gebruikt de beide, met elkaar verbonden halve cirkels als handvat en draagt het vaatwerk aldus bij-zonder gemakkelijk. De lampen zijn naargelang het aantal pitten met maskers en lofwerk versierd, zodat elke vlam een waar kunstwerk verlicht. Hoge, slanke, bronzen houders zijn bestemd om de lampen te dra-gen; hanglampen daarentegen zijn met allerlei geestig bedachte figuren behangen die, zoals zij schommelen en heen en weer gaan, een nog aantrekkelijker en aar-diger indruk maken dan de oorspronkelijke bedoeling van hun maker is geweest.
In de hoop spoedig terug te keren, volgden wij onze leidsman van vertrek tot vertrek en namen zoveel mogelijk en zo goed en zo kwaad als het ging, alles in ons op wat ons vreugde kon schenken en onze kennis vermeerderen.
Maandag, i Q maart
In de laatste dagen heb ik nieuwe vriendschapsbanden aangeknoopt. Nadat in deze vier weken Tischbein mij op mijn zwerftochten door de natuur en bij mijn be-zoek aan musea een trouwe gids was geweest en wij gisteren nog samen Portici hadden bezocht, bleek na gemeenschappelijk overleg, dat hetgeen hij met het oog op zijn kunst nastreefde, zowel als de stappen die hij zich in de stad en bij het hof verplicht achtte te doen, daar hij in de naaste toekomst een aanstelling te Napels hoopte te verkrijgen, niet overeen waren te brengen met mijn plannen, wensen en liefhebberijen. Vol zorg als hij steeds voor mij is, stelde hij mij daar-om voor, een jongeman als vaste reismakker te kie-zen, die ik sinds de eerste dagen dat ik hier was, reeds vaker had gezien en die mij niet onverschillig had ge-laten. Het is Rniep, die zich een tijdlang in Rome heeft opgehouden, maar die zich daarop naar Napels had begeven, waar de landschapschilder zich nu eenmaal pas goed in zijn element voelt. Reeds in Rome hoorde ik hem prijzen als een kundig tekenaar, alleen meende men dat hij wel wat harder werken mocht. Ik heb hem reeds vrij goed leren kennen en zou het gebrek dat men hem verwijt liever besluiteloosheid willen noe-men, die zeker overwonnen kan worden wanneer wij een tijdlang samen zijn. Een gelukkig begin van onze vriendschap sterkt mij in deze verwachting, en wat mij betreft ziet het ernaar uit dat wij een hele tijd goe-de kameraden zullen blijven.
i<) maart
Men behoeft alleen maar op straat te wandelen en zijn ogen de kost te geven om de vermakelijkste tafereel-tjes gade te slaan.
Bij het havenhoofd, een der drukste punten van de stad, zag ik gisteren een Jan Klaassen die op een hou-ten stellage met een aapje vocht, daarboven bevond zich een balkon waarop een hups meisje prijkte met haar bekoorlijkheden. Naast het plankier met de aap stond een wonderdokter, die zijn geheime geneesmid-delen tegen alle kwalen aan zijn goedgelovige patiën-ten te koop bood; wanneer Gerard Dou het geschil-derd had, zou zulk een schilderij een blijvende vreug-de geweest zijn voor tijdgenoot en nageslacht. Van-daag was het ook het feest van de heilige Jozef; hij is de schutspatroon van alle frittaruoli, d.w.z. koeke-bakkers, maar zoals vanzelf spreekt niet van de fijnste soort. Omdat bij hen voortdurend felle vlammen uit de zwarte en rokende olie opslaan, behoort ook alles wat op het vuur als martelinstrument betrekking heeft tot hun afdeling; daarom hadden zij gisteravond voor hun huizen de mooiste schilderijen te pronk gezet: zie-len in het vagevuur en Laatste Oordelen gloeiden en vlamden in het rond. Grote pannen stonden voor de deur op geïmproviseerde haarden. Eén gezel kneedde het deeg, een ander maakte er figuren van, vormde het tot krakelingen en wierp die in het kokende vet. Bij de pan stond een derde met een klein braadspit; hij haal-de de krakelingen zodra zij gaar waren eruit, schoof ze op een ander stokje, dat een kierde vasthield, die ze daarna aan de omstanders te koop aan
bood; de beide laatsten waren jonge knapen met blonde, weelderige pruiken, waaraan men kon zien dat zij engelen moesten voorstellen. Nog enkele figu-ren voltooiden de groep, schonken wijn aan hen die bezig waren, dronken er zelf van en schreeuwden luidkeels om hun waren aan te prijzen; ook de 'enge-len' en de koks, allen schreeuwden. Er was een grote toeloop van volk, want al het gebak wordt op deze avond tegen een lagere prijs verstrekt dan anders en een deel van de opbrengst is zelfs bestemd voor de armen.
Dergelijke verhalen kan men tot in het oneindige ver-tellen; elke dag gaat het zo toe, steeds is er wat nieuws en het ene nog dwazer dan het andere. Men lette al-leen maar eens op de verscheidenheid in kleding die men op straat aantreft; men denke alleen maar eens aan de mensenmenigte in de Toledostraat!
En zo valt er nog allerlei origineels te beleven wanneer men met het volk verkeert; het is zo natuurlijk, dat men op een volkomen ongedwongen wijze met hen om kan gaan. Daar heeft men bijvoorbeeld Pulcinello, de eigenlijke nationale komische figuur, de Harlekijn uit Bergamo, Hansworst afkomstig uit Tirol. Pulcinel-lo is een door en door gelaten, rustige, tot op zekere hoogte onverschillige, bijna luie en toch humoristische bediende. En van dit slag zijn hier overal de kelners en huisknechts. Met de onze had ik vandaag het grootste plezier, en toch was er niets anders aan de hand dan dat ik hem uitstuurde om papier en pennen te halen. Een half misverstand, zijn treuzelen, zijn be-reidwilligheid en ondeugd, dat alles gaf aanleiding tot een alleraardigst toneeltje, dat men in elk theater met succes had kunnen opvoeren.
Dinsdag, 20 maart
Het bericht dat er zo juist een lava-uitbarsting had plaatsgehad, die, onzichtbaar voor Napels, naar de kant van Ottajano afvloeit, bracht mij ertoe voor de derde maal een bezoek aan de Vesuvius te brengen. Amper was ik aan de voet van de berg uit mijn twee-wielig, door één paard getrokken wagentje gespron-gen, of de beide gidsen die ons een vorig maal naar boven hadden vergezeld, vertoonden zich reeds weer. Ik wilde geen van tweeën missen en nam de een uit traditie en dankbaarheid mee, de ander omdat ik bij-zonder vertrouwen in hem stelde, en beiden om het mij gemakkelijker te maken.
Toen wij boven aangekomen waren, bleef de ene bij onze mantels en levensmiddelen, terwijl de jongste mij volgde. "Wij gingen moedig in de richting van een ko-lossale rookkolom, die onder aan de kegel van de kra-ter uit de berg brak; vervolgens daalden wij langzaam langs zijn flank naar omlaag, tot wij eindelijk onder een heldere hemel de lava uit de dichte rookwolken te voorschijn zagen stromen.
Ook al heeft men duizendmaal van iets gehoord, het karakteristieke daarvan spreekt slechts tot ons, wan-neer wij het met eigen ogen aanschouwen. De lava-stroom was smal, misschien niet breder dan tien voet; maar de wijze waarop hij een zacht glooiende, tame-lijk effen vlakte afvloeide, was nogal merkwaardig: want doordat hij gedurende het voortstromen aan de zijkanten en aan de oppervlakte afkoelt, vormt zich een kanaal, dat steeds hoger wordt, daar het gesmol-ten gesteente ook onder de vuurstroom verhardt, die de aan de oppervlakte drijvende slakken rechts en links op dezelfde wijze afwerpt, waardoor zich dan langzamerhand een dam vormt waartussen de gloei-ende massa rustig als een molenbeek voortstroomt. Wij liepen naast de vrij hoge dam voort, de slakken rolden regelmatig over de boorden heen tot vlak voor onze voeten. Door enkele openingen van het kanaal konden wij de gloeiende stroom van onder zien en toen hij verder naar omlaag vloeide, hem ook van bo-ven goed waarnemen.
Door het felle zonlicht scheen de gloed verduisterd, slechts een flauwe rook steeg op in de zuivere atmos-feer. Ik koesterde het verlangen mij naar het punt te begeven waar hij uit de berg te voorschijn komt; daar zou hij, zoals mijn gids verzekerde, terstond een soort van gewelf en dak boven zich vormen, waarop hij dikwijls had gestaan. Om ook dit te zien en mee te maken, beklommen wij de berg opnieuw, ten einde dit punt langs de achterzijde te bereiken. Gelukkig von-den wij die plek door een krachtige wind vrij van rook, weliswaar niet geheel, want rondom kwam de damp uit duizend spleten te voorschijn, en nu stonden wij werkelijk op de brijachtige gelaagde en gestolde bovenkant van het gewelf, dat zich echter zover naar voren uitstrekte dat wij de lava niet naar buiten kon-den zien stromen.
Wij trachtten nog een twintigtal schreden te doen, maar de grond werd steeds gloeiender; een verstik-kende rook die zich niet liet verdrijven en die het zon-licht verduisterde, wielde omhoog. De gids die voor-uitgelopen was, keerde al spoedig terug,
greep mij beet, en zo ontsnapten wij aan deze heksen-ketel.
Nadat wij onze ogen aan het uitzicht, maar onze tong en onze maag aan de wijn hadden gelaafd, maakten wij een rondwandeling om nog andere eigenaardighe-den van deze midden in het paradijs omhooggerezen helleberg van nabij te bezien. Enkele kloven, die als vulkanische vuurhaarden geen rook, maar voortdu-rend met kracht gloeiende lucht uitstootten, be-schouwde ik weer met de grootste aandacht. Ik zag dat de wanden ervan geheel bekleed waren met een soort van druipsteen, dat de kloven tot boven toe overdekte met tepel- en kegelvormig gesteente. Daar de vuurhaarden zich niet overal op dezelfde plaats bevonden, bleken er verscheidene van deze afhangen-de stollingsgesteenten vrijwel binnen het bereik van onze hand te zijn, zodat wij ze met onze stokken, waaraan wij een soort van haken hadden bevestigd, gemakkelijk naar ons toe konden halen. Bij een han-delaar in lavagesteente had ik reeds dergelijke exem-plaren onder de rubriek der echte lavagesteenten zien liggen en ik verheugde mij erover, te hebben ontdekt dat het vulkanisch 'roet' was, afgezet door de hete ne-velslierten, waardoor de erin opgeloste minerale be-standdelen weer aan het licht traden.
Een prachtige zonsondergang en een verrukkelijke avond verkwikten mij op mijn terugkeer; toch kon ik mij heel goed indenken hoe verwarrend voor de geest een zo geweldige tegenstelling moet zijn. Het ver-schrikkelijke tegenover het schone, het schone tegen-over het verschrikkelijke: dit maakt dat beide elkaar als het ware opheffen en daardoor een gevoel van on-verschilligheid teweegbrengen. Ongetwijfeld zou de Napolitaan een ander mens zijn, wanneer hij zich niet tussen God en de Satan voelde ingeklemd.
22 maart
Wanneer mijn Duitse aard en mijn verlangen meer te leren en te doen dan te genieten, mij niet voortdreven, dan zou ik graag nog enige tijd vertoeven in deze leer-school van het lichte en vrolijke leven en er nog meer van trachten te profiteren. Het zou hier heel prettig wonen zijn, wanneer men het zich maar een klein beetje huiselijk kon maken. De ligging van de stad, de mildheid van het klimaat kunnen niet genoeg worden ge-roemd ; maar daar is de vreemdeling dan ook bijna uitsluitend op aangewezen. Zeker kan degeen die er zich de tijd toe neemt en die er aardigheid en geld ge-noeg voor heeft, zich ook hier comfortabel installeren. Zo heeft Hamilton zich hier een mooi bestaan gescha-pen en geniet daar thans van op zijn levensavond. De kamers, die hij volgens Engelse stijl liet inrichten, zijn allergezelligst, en het uitzicht dat de hoekkamer biedt is in één woord schitterend. Beneden ons de zee, te-genover ons Capri, rechts de Posilippo, dichterbij de boulevard de Villa Reale, links een oud jezuïeten-klooster, verder weg de kust van Sorrento tot aan kaap Minerva. Iets dergelijks zal men wel nergens el-ders in Europa vinden, tenminste niet midden in een grote drukke stad.
Hamilton is een man van goede smaak, en nadat hij alle gebieden der schepping heeft doorkruist, heeft hij een mooie vrouw, het meesterwerk van de grote Kun-stenaar, gevonden.
En nu, na al deze honderdvoudige genietingen, lokken mij de Sirenen naar de overzijde van de zee, en wan-neer de wind gunstig is, reis ik tegelijk met deze brief af, hij in noordelijke richting en ik naar het zuiden. De zin des mensen is op het onbegrensde ingesteld, ik tenminste heb de ruimte zeer nodig. Niet alleen het mij verdiepen in de dingen, maar ook ze snel in mij op-nemen moet thans mijn oogmerk zijn. Want heb ik van enig ding als het ware slechts de vinger te pakken gekregen, dan kan ik door luisteren en denken mij de gehele hand wel eigen maken.
Merkwaardig genoeg herinnert een vriend mij in deze dagen aan mijn Wilhelm Meister en verlangt van mij dat ik er een vervolg op zal schrijven; onder deze he-mel zou dat niet wel mogelijk zijn, misschien laat zich van deze hemelse atmosfeer iets mededelen in de laat-ste hoofdstukken. Moge mijn leven zich daartoe vol-doende ontwikkelen, de stengel meer in de hoogte schieten en de bloemen overvloediger en schoner ont-luiken. Stellig, het zou beter zijn in het geheel niet te-rug te komen, wanneer ik niet als herboren terug kan komen.
Vandaag zagen wij een schilderij van Correggio dat te koop is; het verkeert weliswaar niet volkomen in goe-de staat, maar toch is er nog niets verloren gegaan van de bijzondere bekoring die zijn werk eigen is. Het stelt een moeder Gods voor, het kind op het ogenblik dat het aarzelt tussen de moederborst en enkele vruchten die een engeltje het voorhoudt. Dus een spe-ning van Christus. De opvatting getuigt, naar het mij voorkomt, van een
grote fijngevoeligheid, de compositie is levendig, na-tuurlijk en evenwichtig, het geheel zeer bekoorlijk uit-gevoerd. Het herinnert onmiddellijk aan de verloving van de heilige Catharina en schijnt mij zonder twijfel van Correggio's hand.
Vrijdag, 2) maart
Mijn vriendschappelijke verhouding tot Kniep heeft zich thans op een zeer daadwerkelijke wijze ontwik-keld en verstevigd. Wij waren samen in Paestum, waar hij, zowel op de heen- als op de terugreis, vlijtig aan het tekenen is geweest. Hij heeft bijzonder ge-slaagde schetsen gemaakt en verheugt zich nu zelf in hoge mate over zijn druk, arbeidzaam leven, waar-door een talent in hem tot ontwaken komt, waarvan hij zelf amper geloofde dat hij het bezat. In deze din-gen moet men resoluut zijn; maar dan toont zich ook zijn nauwgezette en zuivere kundigheid. Hij verzuimt nooit het papier waarop getekend zal worden van een rechthoekige omlijning te voorzien; de beste Engelse potloden aan te punten en nogmaals aan te punten bereidt hem een bijna even groot genoegen als het te-kenen zelf; het gevolg daarvan is dat zijn contouren zo scherp zijn als men het zich maar wensen kan.
Nu hebben wij de volgende afspraak gemaakt. Van vandaag af leven en reizen wij samen, zonder dat hij verder voor iets anders te zorgen heeft dan voor zijn tekeningen: zoals trouwens deze dagen al is gebeurd. Alle gemaakte schetsen worden mijn eigen-dom; maar opdat na onze terugkeer daaruit voor hem nieuwe mogelijkheden voortvloeien, zal hij een aantal onder-werpen die ik hiertoe zal uitkiezen tot op een bepaald bedrag voor mij uitwerken; het overige zal dan verder wel terechtkomen, gegeven zijn grote bekwaamheid en de belangrijke uitzichten die zich, naar wij hopen, nog aan ons zullen voordoen. Deze regeling maakt mij heel gelukkig, en nu eerst kan ik een kort verslag ge-ven van onze reis.
Op een licht, tweewielig wagentje zittend en om beur-ten de leidsels houdend, een goedmoedige kerel ach-terop, reden wij door de heerlijke streek, die Kniep met zijn schildersoog verwelkomde. Daarop bereikten wij het ravijn, dat men langs een prachtig effen weg doorsnelt, terwijl men de mooiste bos- en rotspartijen voorbijvliegt. Toen kon Kniep het ten slotte niet laten in de omgeving van La Cava een prachtige berg die zich vlak voor ons scherp tegen de hemel aftekende, op het papier vast te leggen. Hij maakte zowel van het zijaanzicht als van de voet van deze hoogte een zuivere en karakteristieke schets. Wij verheugden er ons allebei over en niet minder over onze gelukkige combinatie.
Een soortgelijke schets werd 's avonds gemaakt uit de vensters van Salerno, die mij zal ontslaan van de ver-plichting een zo zeldzaam lieflijke en vruchtbare streek te beschrijven. Wie zou hier niet graag gestu-deerd hebben, toen de Hogeschool nog in haar volle bloei verkeerde? Heel vroeg in de morgen reden wij op ongebaande, vaak drassige wegen een paar schoon gevormde bergen tegemoet; wij kwamen door beken en watertjes, waar wij de nijlpaardachtige buffels in hun wilde, met bloed belopen ogen zagen.
Het land werd steeds vlakker en woester, de luttele huizen wezen op armelijke landbouw. Eindelijk, niet wetend of wij tussen rotsen of ruïnen door reden, konden wij enkele grote, rechthoekige steenklompen, die wij reeds in de verte hadden opgemerkt, onder-scheiden als de overgebleven tempels en monumenten van een eertijds zo prachtige stad. Kniep, die onder-weg al een schets van de twee schilderachtige kalk-bergen had gemaakt, zocht dadelijk naar een goed punt van waaruit hij het eigenaardige van deze alles-behalve schilderachtige streek zou kunnen treffen en op het papier vastleggen.
Inmiddels liet ik mij door een boer rondleiden in de gebouwen ; de eerste indruk kon niet anders dan ver-bazingwekkend zijn. Ik bevond mij in een geheel vreemde wereld. Want zoals de eeuwen een ontwikke-ling te zien geven, waarbij de ernst gevolgd wordt door een lichtere, vriendelijker levensstaat, zo maakt ook de mens zelf een dergelijke ontwikkeling door, ja wordt door de tijden zo geschapen. Nu zijn onze ogen, en door hen ons gehele innerlijk, gericht op en be-paald door een veel rankere vorm van bouwkunst, zodat deze stompe, kegelvormige, dicht op elkaar staande zuilenmassa's ons drukken, ja ons zelfs een gevoel van angst inboezemen. Maar ik vermande mij weldra, riep mij het verloop der kunstgeschiedenis te binnen, dacht aan de tijd welks geest in overeenstem-ming was met zulk een bouwstijl, bracht mij de stren-ge stijl dier plastiek te binnen, en het duurde niet lan-ger dan een uur, of ik voelde mij erin thuis, ja ik prees mijn gelukkig gesternte dat mij deze zo goed bewaard gebleven resten met eigen ogen deed zien, daar men er zich
door middel van een afbeelding geen goede voorstel-ling van kan vormen. Want op een architectonische schetstekening lijken zij eleganter, maar in perspectief getekend lomper dan zij in wer-kelijkheid zijn; slechts wanneer men om hen heen en tussen hen door loopt, gaan ze voor ons leven: dan voelt men weer wat de bouwmeester beoogde, toen hij ze zo maakte, ja wat hij erin heeft gelegd. En zo bracht ik hier de gehele dag door, terwijl Kniep niet in gebreke bleef alles zo nauwkeurig mogelijk te schetsen. Hoe blij was ik dat ik wat dit betrof geheel zonder zorg kon zijn en dat ik voor later zulke sprekende herinneringen mee zal kunnen nemen! Helaas was hier geen gelegenheid om te overnachten; wij keerden naar Salerno terug, en de volgende morgen ging het vroegtijdig weer naar Na-pels. Wij zagen de Vesuvius thans van achteren, te midden van een uiterst vruchtbare omgeving; popu-lieren, in een geweldige piramidevorm, omzoomden op de voorgrond de straatweg. Dit was ook een mooi gezicht, dat wij door een oponthoud van enkele ogen-blikken vastlegden.
Nu bereikten wij een plateau; een groots uitzicht ont-sloot zich voor ons. Napels in al zijn heerlijkheid, de urenlange huizenrijen langs de vlakke oever van de golf, het voorgebergte, landtongen, rotswanden, dan de eilanden en daarachter de zee: het was een onverge-telijke aanblik.
Een afschuwelijk gebrul, of liever een waar vreugde-gehuil van de achter op het voertuig staande jongen deed mij plotseling opschrikken en verstoorde de stemming. Ik voer heftig tegen hem uit; ofschoon hij nog geen boos woord van ons gehoord had, want hij was de gewilligheid in eigen persoon.
Een ogenblik verroerde hij zich niet, toen klopte hij mij zachtjes op de schouder, stak zijn rechterarm met opgeheven wijsvinger tussen ons door en zei: Signor, perdonnate! Questa è la mia patria! Wat zoveel zeg-gen wil als: Mijnheer, neem mij niet kwalijk! Maar dat is toch mijn vaderland! En zo was ik ten tweeden ma-le verrast. Mij, arme Noorderling, kwamen zowaar bijna de tranen in de ogen!
Maria-Boodschap, 2J maart
Ofschoon ik dadelijk begreep dat Kniep heel graag met mij naar Sicilië zou gaan, kon ik toch bemerken dat er iets was dat hij ongaarne achterliet. Oprecht als hij was, kon hij niet lang voor niij verborgen houden, dat hij een meisje had waar hij erg veel van hield. Het was aardig te horen op welk een wijze zij elkaar had-den leren kennen; de manier waarop het meisje zich tot nu toe gedragen had, kon alleen maar voor haar innemen; nu zou ik echter ook zien hoe knap zij was. Hiertoe was een afspraak ge-maakt, en wel zo, dat ik tegelijkertijd ook van een van de schoonste uitzichten op Napels zou kunnen genieten. Hij bracht mij op het platte dak van een huis, vanwaar men vooral het be-nedendeel van de stad in de richting van het haven-hoofd, de golf, de kust van Sorrento volkomen kon overzien; alles wat verder naar rechts lag, verschoof op de vreemdste manier, zoals men het, behalve wan-neer men zich op dit punt bevindt, niet gemakkelijk zal zien. Napels is overal mooi en heerlijk.
Toen wij nu de omgeving bewonderden, kwam, hoe-wel wij het verwachtten, toch nog onvoorzien een heel aardig kopje door de trapopening te voorschijn: want tot zulk een plat dak heeft men slechts toegang door een langwerpige opening in de dakbedekking, die met een valluik kan worden afgesloten. En toen het engel-tje nu geheel voor de dag kwam, schoot het mij te binnen dat vroegere kunstenaars de verkondiging van Maria zo voorstelden, dat de engel een trap opkomt. Deze engel was nu echter werkelijk heel mooi, zij had een knap gezichtje en een goede natuurlijke houding. Het verheugde mij, onder zulk een heerlijke hemel en bij het gezicht op het schoonste plekje der aarde, mijn nieuwe vriend zo gelukkig te zien. Hij bekende mij, toen zij ons weer verlaten had, dat dit de reden was geweest waarom hij zich tot nog toe zoveel had ont-zegd, omdat hij zich daardoor zowel had kunnen zon-nen in haar liefde als haar bescheidenheid had leren waarderen; en nu waren hem ook daarom zijn betere vooruitzichten en een situatie waarin hij zich ruimer zou kunnen bewegen, vooral hierom zo welkom, om-dat hij het haar dan ook beter zou kunnen geven.
Na deze aangename ontmoeting maakte ik een wande-ling langs de zee en was stil en vergenoegd. Toen kreeg ik een goede inval op botanisch gebied. Wil Herder zeggen, dat ik met de oerplant spoedig klaar hoop te zijn; alleen vrees ik dat niemand de overige plantenwereld erin zal willen herkennen. Mijn beruch-te leer van de cotyledonen1 is zo tot in alle onderdelen uitgewerkt, dat men er bezwaarlijk verder op door zal kunnen gaan. 1 Zaadlobben. - Vert.
26 maart
Morgen gaat deze brief van hier naar jullie af. Don-derdag de negenentwintigste ga ik met het korvet, dat ik tengevolge van mijn gebrekkige zeevaartkundige kennis in mijn vorige brief tot een fregat had gepro-moveerd, dan eindelijk naar Palermo. De twijfel of ik de reis zou ondernemen of hier blijven, maakte een deel van mijn verblijf hier onrustig; nu ik eenmaal een besluit heb genomen, gaat het beter. Voor mijn inner-lijke ontwikkeling is deze reis heilzaam, ja noodzake-lijk. Sicilië wijst mij in de richting van Azië en Afrika, en op dat wonderlijke punt waarheen zovele stralen van de wereldgeschiedenis zijn gericht, zelf te staan, is geen kleinigheid.
Napels heb ik behandeld naar zijn eigen aard: ik ben allesbehalve vlijtig geweest, toch heb ik veel gezien en mij een algemeen begrip van het land, zijn bewoners en de plaatselijke toestanden gevormd. Bij mijn te-rugkeer hoop ik nog het een en ander in te halen, wel-iswaar slechts het een en ander; want vóór de negen-entwintigste juni moet ik weer in Rome zijn. Al heb ik dan de paasweek verzuimd, ik wil er tenminste de Sint-Pietersdag meemaken. Mijn reis naar Sicilië mag mij niet al te ver van mijn oorspronkelijke plannen afbrengen.
Eergisteren hadden wij een geweldige storm met don-der, bliksem en plasregens; nu is het weer opgeklaard, er waait een verrukkelijke noordenwind; blijft hij be-stendig, dan zullen wij een zeer voorspoedige over-tocht hebben.
Gisteren bracht ik met mijn reiskameraad een bezoek aan ons schip. Wij maakten van deze gelegenheid ge-bruik om ook het kamertje te bezichtigen waar wij ge-durende de reis verblijf zullen houden. Van een zeereis kon ik mij in het geheel geen voorstelling maken; dit kleine zeetochtje, dat waarschijnlijk meer een vaart langs de kust is, zal aan mijn verbeeldingskracht ten goede komen en mijn blik op de wereld verruimen. De kapitein is een jonge, montere man, het schip ziet er keurig en zindelijk uit, is in Amerika gebouwd en zeilt goed.
Hier begint nu alles groen te worden, in Sicilië zal het nog verder zijn. Wanneer jullie deze brief ontvangt, ben ik alweer op de terugreis en heb Trinacrië achter mij. Zo is de mens: altijd springt hij in zijn gedachten vooruit en terug; ik ben er nog niet geweest en in ge-dachten ben ik alweer terug bij jullie. Maar aan de on-samenhangendheid van deze brief heb ik geen schuld, want elk ogenblik word ik onderbroken en ik zou toch zo g>*aag deze bladzijde volmaken.
Zo juist bezocht mij een zekere markies Berio, een jongeman die veel in zijn mars schijnt te hebben. Hij wilde de schrijver van de Werther per se leren kennen. Trouwens er heerst hier een grote drang naar en be-hoefte aan ontwikkeling en kennis. Zij willen maar al te graag op de rechte weg komen. Als ik maar over meer tijd beschikte zou ik graag meer van mijn tijd aan hen geven. Deze weken — wat betekenen die op een geheel leven! Nu, het ga jullie goed! Reizen leer ik wel op deze reis; of ik leer leven, weet ik niet. De mensen, die deze kunst wel schijnen te verstaan, ver-schillen naar hun aard en wezen zozeer van mij, dat ik op dit talent bezwaarlijk aanspraak zou kunnen ma-ken.
Het ga jullie goed en vergeet mij niet, zoals ook ik steeds aan jullie denk.
28 maart
Deze dagen doe ik niets anders dan inpakken en af-scheid nemen; zij gaan verloren, geheel voor mij ver-loren, met het doen van allerlei boodschappen en be-talingen, het inhalen van wat ik verzuimd heb en het treffen van allerlei voorbereidende maatregelen.
De vorst van Waldeck stoorde mijn rust nog bij het afscheid: want hij sprak over niets minder dan dat ik bij mijn terugkeer het zo moest zien in te richten, dat ik met hem naar Griekenland en Dalmatië zou kunnen gaan. Wanneer men eenmaal aan het leven in de we-reld deelneemt en zich met de wereld inlaat, moet men er wel terdege voor oppassen dat men de kluts niet kwijtraakt of helemaal stapel wordt. Ik ben niet in staat hier nog een woord aan toe te voegen.
59 maart
Sinds enkele dagen was het weer onvast, maar van-daag, op de dag die voor ons vertrek is bepaald, is het zo prachtig als maar mogelijk is. Een gunstige noor-denwind, een hemel vol heldere zonneschijn, waaron-der men niets liever wenst dan de wijde Wereld in te trekken. Nu roep ik nog alle vrienden in Weimar en Gotha een hartelijk vaarwel toe! Moge jullie liefde mij ver-
gezellen, want ik zal die wel nooit kunnen missen. Vannacht droomde ik weer dat ik thuis met mijn werk bezig was. Het schijnt toch wel zo te zijn, dat ik mijn droomschip nergens anders dan bij jullie kan lossen. Moge het met een rijke lading aan boord bij jullie te-rugkeren!
SICILIË
Op zee, donderdag 2<) maart Ij8j
Niet als bij het vorig vertrek van de postboot woei er ditmaal een gunstige frisse noordooster, maar helaas van de tegenovergestelde kant een luw koeltje uit het zuidwesten, dat wij nu wel het minst konden gebrui-ken: en zo ervoeren wij aan den lijve hoe de zeeman afhankelijk is van de grilligheid van wind en weer. Vol ongeduld brachten wij de morgen nu eens aan de kade dan weer in het koffiehuis door; eindelijk gingen wij tegen twaalf uur 's middags scheep en genoten bij het prachtigste weer van een schitterend uitzicht. Niet ver van het havenhoofd lag het korvet voor anker. Niettegenstaande de zon helder scheen, was de atmos-feer van vocht verzadigd, zodat de in de schaduw lig-gende rotswanden van Sorrento een bijzonder fraaie blauwe kleur hadden aangenomen. Het door de zon beschenen, levendige Napels fonkelde met alle kleuren van de regenboog. Eerst tegen zonsondergang kwam er beweging in het schip, het verplaatste zich, doch slechts langzaam; de tegenwind dreef ons in de rich-ting van de Posilippo en diens toppen. Gedurende de gehele nacht voer het schip rustig voort. Het is in Amerika gebouwd, kan snel zeilen en is van binnen uitgerust met aardige kamertjes en afzonderlijke logie-zen. Wij hadden aangenaam, opgewekt reisgezel-schap: leden van de opera en van het ballet, die een engagement hadden aangenomen in Palermo.
Vrijdag, 30 maart
Bij het aanbreken van de dag bevonden wij ons tus-sen Ischia en Capri, ongeveer op een mijl afstand van laatstgenoemd eiland. De zon ging prachtig op achter de bergen van Capri en kaap
Minerva. Kniep tekende naarstig de omtrekken van kusten en eilanden van verschillende kanten; dat het schip zo langzaam opschoot kwam zijn werk ten goe-de. Wij zetten met zwakke en halve wind onze reis voort. Tegen vier uur verloren wij de Vesuvius uit het gezicht, terwijl kaap Minerva en Ischia nog zichtbaar bleven. Ook deze onttrokken zich aan onze blik tegen het vallen van de avond. De zon ging onder in zee, vergezeld door wolken en een lange nevelbank die zich mijlenver uitstrekte ; alles overgoten met een purperen licht. Ook dit verschijnsel tekende Kniep. Nu was er geen land meer te zien, de horizont rondom een cirkel van water, de nacht helder en vol mane-schijn.
Van dit verrukkelijk schouwspel heb ik echter slechts enkele ogenblikken kunnen genieten, want al spoedig werd ik zeeziek. Ik begaf mij naar mijn kajuit, ging plat op bed liggen, onthield mij, behalve van witte-brood en rode wijn, van alle spijs en drank en voelde mij heel plezierig. Afgesloten van de buitenwereld liet ik de wereld in mijn binnenste zich vrijelijk ontplooi-en, en daar een langzame vaart verwacht kon worden, gaf ik mij maar aanstonds een flinke taak op, opdat ik mij niet zou behoeven te vervelen. De eerste twee be-drijven van de Tasso, geschreven in dichterlijk proza, was het enige dat ik van al mijn papieren mee op zee had genomen. Deze twee bedrijven, in ontwerp en wat het verloop van het stuk betreft ongeveer gelijk aan de tegenwoordige bewerking, maar reeds tien jaar ge-leden geschreven, hadden iets weeks, iets nevelach-tigs, dat zij echter spoedig verloren toen ik volgens mijn gewijzigde inzichten meer aandacht besteedde aan de vorm en er een zeker ritme in bracht.
Zaterdag, 31 maart
De zon rees helder uit de zee op. Om zeven uur haal-den wij een Frans schip in, dat twee dagen vóór ons afgevaren was. Zoveel sneller zeilden wij en toch was het einde van onze reis nog niet in het zicht. Enige troost schonk ons het eiland Ustica, maar wij pas-seerden het aan onze linkerhand, terwijl wij het juist rechts hadden moeten laten liggen, evenals Capri. Omstreeks twaalf uur in de middag kregen wij de wind geheel tegen en kwamen wij niet meer van onze plaats. De zee begon onstuimiger te worden, en aan boord was bijna iedereen ziek.
Ik volhardde in mijn gewone houding, nam het stuk van a tot z door en doordacht het geheel opnieuw. De uren gingen voorbij zonder dat ik het verstrijken er-van zou hebben bemerkt, wanneer niet de snaakse Kniep, op wiens eetlust de golven geen invloed had-den, van tijd tot tijd, wanneer hij mij wijn en brood bracht, van de gelegenheid gebruik had gemaakt niet zonder leedvermaak de lof te verkondigen van de voortreffelijke tafel, de opgewektheid en minzaamheid van de ferme jonge kapitein, die er zijn leedwezen over uitsprak dat ik niet van de partij kon zijn. Bo-vendien gaf deze overgang van scherts en jolijt naar onwel zijn en ziekte, en hoe dit bij elk der passagiers afzonderlijk tot uiting kwam, hem overvloedig stof tot karikaturale tekeningen.
Om vier uur in de namiddag gaf de kapitein het schip een andere koers. De grote zeilen werden weer gehe-sen en wij voeren recht op het eiland Ustica aan, waarachter wij tot onze grote vreugde de bergen van Sicilië zagen opdoemen. De wind werd beter, wij voe-ren sneller op Sicilië aan, ook kwamen nog enkele an-dere eilanden binnen onze gezichtskring. De zon ging in nevelen onder, het hemellicht dook achter een wol-kenbank. De gehele avond hadden wij een tamelijk gunstige wind. Tegen middernacht begon de zee bij-zonder onstuimig te worden.
Zondag, i april
Om drie uur in de morgen stak een hevige storm op. Half slapend, half wakend bleef ik met mijn gedachten werken aan de plannen voor mijn drama, terwijl alles op het dek in de grootste beweging was. De zeilen moesten worden ingehaald, het schip zweefde op de hoge golven. Tegen het aanbreken van de dag ging de storm liggen, de atmosfeer klaarde op. Nu hadden wij het eiland Ustica geheel aan onze linkerkant. Men wees ons een grote schildpad die in de verte zwom, door onze verrekijkers was zij zeer goed als een le-vend wezen te herkennen. Tegen twaalf uur in de middag konden wij de kust van Sicilië met haar voor-gebergten en baaien heel duidelijk onderscheiden; maar wij waren te zeer onder de wind gekomen en la-veerden heen en weer. In de namiddag waren wij het land dichter genaderd. Heel duidelijk zagen wij, bij helder weer en felle zonneschijn, de westkust, van af het Lilybaeïsch voorgebergte tot aan kaap Gallo.
Het schip werd aan beide zijden van de boeg begeleid door een schaar van dolfijnen, die telkens vooruit-schoten. Het was aardig te zien hoe zij nu eens onder de heldere, doorschijnende golven voortzwommen, dan weer met hun rug- en staartvinnen, terwijl hun flanken groen en goud flonkerden, zich springend over het water heen bewogen.
Daar wij ver onder de wind waren, koerste de kapi-tein recht op een baai af die vlak achter kaap Gallo lag. Kniep liet deze schone gelegenheid niet voorbij-gaan en tekende de verschillende aspecten tamelijk uitvoerig. Tegen zonsondergang liet de kapitein het schip weer volle zee kiezen en koerste hij in noord-oostelijke richting om de hoogte van Palermo te be-reiken. Ik waagde mij af en toe aan dek, maar liet mijn dichterlijke plan-nen niet uit mijn gedachten en ik had het gehele stuk vrijwel onder de knie gekregen. Bij een lichtbewolkte hemel en heldere maneschijn, de weer-spiegeling ervan op zee was onuitsprekelijk mooi. De schilders doen ons terwille van het effect vaak gelo-ven, dat de weerkaatsing van de hemellichamen in het water de grootste breedte heeft op de plaats die het dichtst bij de toeschouwer ligt en daar ook het krach-tigst is. Hier echter zag men de weerspiegeling aan de horizont op zijn breedst, terwijl zij als een spits toe-lopende piramide vlak bij het schip in de blinkende golven eindigde. De kapitein veranderde 's nachts nog enkele malen van koers.
Maandag 2 april, ' s morgens om acht uur
bevonden wij ons tegenover Palermo. Het was voor mij een bijzonder heerlijke morgen. Het ontwerp van mijn drama was gedurende mijn verblijf in de walvis-buik vrij aardig opgeschoten. Ik voelde mij heel goed en kon nu op het dek mijn volle aandacht schenken aan de kust van Sicilië. Kniep tekende vlijtig door en door zijn knappe en exacte tekenstift werden ver-scheidene bladen papier tot een kostelijke herinnering aan deze late landing.
Palermo, maandag 2 april
Eindelijk bereikten wij na veel moeite en onder grote inspanning 's namiddags om drie uur de haven, waar ons een vrolijk schouwspel wachtte. Daar ik geheel hersteld was, genoot ik van
alles ten volle. De stad ligt naar het noorden gewend, aan de voet van hoge bergen; in overeenstemming met de tijd van de dag baadde zij in het zonlicht. De scherp omlijnde schaduwkanten van alle gebouwen hadden wij recht voor ons. Zij sprongen sterk in het oog, omdat zij zulk een felle tegenstelling vormden met het alomtegenwoordig licht. Rechts lag de Monte Pellegrino, zijn sierlijke vormen gedompeld in het zui-verste licht, links de ver zich uitstrekkende kuststrook met baaien, landtongen en voorgebergten. Wat bo-vendien een grote bekoorlijkheid opleverde, was het jonge groen van sierlijke bomen, welker toppen, van achteren belicht, als grote massa's plantaardige glim-wormpjes voor de donkere gebouwen heen en weer wiegden. Een heldere atmosfeer maakte alle schadu-wen blauw.
In plaats van ons ongeduldig aan land te spoeden, bleven wij op het dek, tot men ons vandaar verdreef; waar zouden wij zo spoedig een even mooi uitzicht en een even gelukkig moment kunnen verwachten te vin-den! Door de prachtige, uit twee kolossale pijlers be-staande poort, die van boven niet mag worden afge-dekt omdat anders de torenhoge praalwagen van de heilige Rosalia er op het aan haar gewijde, wereld-vermaarde feest niet onderdoor zou kunnen, bracht men ons in de stad en onmiddellijk links naar een groot hotel. De waard, een bejaard, gemoedelijk man, die van oudsher gewoon was met vreemdelingen van alle mogelijke nationaliteiten om te gaan, bracht ons naar een grote kamer, van het balkon waarvan wij het uitzicht hadden op de zee, de haven, de Rosaliaberg en de kust, wij zagen ook ons schip en konden ons zo nog eens rekenschap geven van de plaats waar wij het eerst hadden gestaan. Wij waren zo verrukt over de ligging van onze kamer, dat wij er ternauwernood aandacht aan schonken dat zich achter in de kamer een opkamertje bevond, door gordijnen afgesloten, waarin een ontzaglijk breed bed stond, voorzien van een zijden troonhemel, die volkomen in overeenstem-ming was met het overige ouderwetse, deftige meubi-lair. Een dergelijk pronkvertrek bracht ons enigszins in verlegenheid; wij verlangden, zoals te doen gebrui-kelijk is, de condities te vernemen. Maar de oude man zeide dat dit wel in orde kwam; hij wilde dat wij het bij hem naar ons genoegen zouden hebben; wij kon-den ook van de voorkamer gebruik maken, die, koel en luchtig, opgevrolijkt door verscheidene balkons, juist aan onze kamer grensde.
Wij genoten van het oneindig gevarieerd uitzicht en trachtten het in details zijn waarde voor tekenaars en schilders te schatten, want hier waren voor een kun-stenaar de velden wit om te oogsten.
De heldere maneschijn lokte ons 's avonds nog naar de haven en deed ons na onze terugkeer nog geruime tijd op het balkon vertoeven. Het licht was vreemd, de rust en de liefelijkheid
nT00t.
D
Palermo, dinsdag } april
Het eerste wat wij deden, was nader kennis maken met de stad, die heel gemakkelijk te overzien is, maar moeilijk te kennen: gemakkelijk omdat haar een mij-lenlange straat van de beneden-tot de bovenpoort, van de zee tot aan de voet van het gebergte, door-snijdt, terwijl deze ongeveer in het midden op haar beurt door een andere straat wordt gekruist; wat langs deze lijnen ligt is gemakkelijk te vinden, maar in de binnenstad zelf vindt een vreemdeling moeilijk de weg en hij kan slechts met behulp van een gids uit dit labyrint geraken.
Tecren het vallen van de avond schonken wij onze aandacht aan de file van rijtuigen, waarin de hogere kringen gewoon zijn zich uit de stad naar de haven te laten brengen, om daar wat frisse lucht te scheppen, te converseren en op zijn minst bepaalde beleefdheden uit te wisselen.
Twee uur vóór middernacht kwam de volle maan op en verleende een onuitsprekelijke glans aan de avond. De noordelijke ligging van Palermo maakt dat de stad en de kust ter plaatse een zeer wonderlijke positie in-nemen ten aanzien van de grote hemellichten, waar-van men de weerspiegeling nimmer op de golven waarneemt. Zodat wij ook vandaag op een dag vol zon de zee donkerblauw, somber en onstuimig aan-troffen, in plaats van haar, zoals bij Napels, van het middaguur af steeds vrolijker, ethischer en waziger te zien glanzen.
Kniep heeft mij vandaag al menige wandeling alleen laten doen en mij aan mijzelf overgelaten, om een nauwkeurige tekening te maken van de contouren van de Monte Pellegrino, het mooiste van alle voorgeberg-ten ter wereld.
Hier achteraf en in vertrouwen nog een samenvatting van het een en ander.
Wij verlieten donderdag de 29ste maart bij zonson-dergang Napels en landden eerst na vier dagen in de haven van Palermo. Een klein dagboek, dat ik bijsluit, vertelt van onze lotgevallen onderweg. Ik ben nog nooit zo rustig op reis gegaan als ditmaal, heb nim-mer een rustiger tijd gehad dan op deze, door besten-dige tegenwind aanmerkelijk vertraagde vaart, zelfs op mijn bed in de kajuit, waar ik mij de eerste dagen moest ophouden omdat ik erge last had van zeeziekte. Nu kan ik rustig aan jullie denken; want als er ooit iets voor mij van beslissende betekenis is geweest, dan was het deze reis.
Wanneer men zich niet rondom door de zee omsloten heeft gezien, weet men niet wat 'wereld' is en heeft men geen begrip van zijn verhouding tot de wereld. Als landschaptekenaar heeft mij deze simpele grote lijn tot geheel nieuwe gedachten geïnspireerd.
Wij hebben op deze korte zeereis, zoals het dagboek uitwijst, veel afwisselends beleefd en als het ware de lotgevallen van de zeevaarders in het klein meege-maakt. Voor het overige heb ik niets dan lof voor de veiligheid en het comfort aan boord van de postboot. De kapitein is een heel bekwaam en zeer vriendelijk man. De passagiers vormden de complete bezetting van een theater. Zij hadden goede manieren, vormden een draaglijk, aangenaam gezelschap. De kunstenaar die mij als reismakker vergezelt, is een opgewekte, trouwhartige, goede kameraad, die met de grootste accuratesse tekent; hij heeft schetsteke-ningen ge-maakt van alle eilanden en kuststroken zoals zij zich aan ons voordeden; het zal jullie veel plezier doen wanneer ik ze meebreng. Verder heeft hij voor mij, om de lange duur van de overtocht te verkorten, de technische bijzonderheden van het aquarelleren, dat tegenwoordig in Italië een hoge vlucht ge-nomen heeft, op schrift gesteld; daardoor komt men achter het gebruik dat van bepaalde kleuren gemaakt wordt om zekere nuances te verkrijgen, terwijl men anders, zonder het geheim te kennen, tot in het oneindige aan het mengen zou kunnen blijven. Ik had er wel al het een en ander in Rome over gehoord, maar nooit sys-tematisch. De kunstenaars moeten het in een land als Italië, als dit hier, hebben uitgedacht. Met geen pen is de licht omfloerste glans te beschrijven, die om de kustlijn zweefde, toen wij op die prachtige namiddag Palermo naderden. De zuiverheid der contouren, de soepelheid van het geheel, het uiteenvloeien van de tinten, de harmonie van hemel, zee en aarde. Wie het gezien heeft vergeet het zijn leven lang niet meer. Nu begrijp ik pas de schilderijen van Claude Lorrain, en ik koester de hoop ook eens in het Noorden uit mijn binnenste de schimmen van deze gelukkige wereld te voorschijn te kunnen roepen. Was al het kleinzielige maar zo volkomen uit mijn hart gebannen als de arm-zaligheid der strooien daken tot mijn tekenbegrippen. Wij moeten maar eens afwachten wat deze koningin der eilanden vermag.
Mijn woorden schieten te kort om te beschrijven hoe zij ons ontvangen heeft: met nieuw in blad staande moerbeibomen, altijd-groene oleanders, hagen van ci-troenbomen, enz. In een openbaar plantsoen bevinden zich uitgestrekte bedden met ranonkels en anemonen. De atmosfeer is mild, warm en welriekend, de wind luw. Daarbij ging de volle maan op achter een voor-gebergte en scheen op zee; men kan zich niet voorstel-len welk een genot dit is, nadat men vier dagen en nachten op de golven geschommeld heeft! Neem het mij niet kwalijk, wanneer ik dit met een botte pen uit een potje Oostindische inkt, dat mijn reismakker voor zijn schetsen gebruikt, op het papier krabbel. Het be-reikt jullie toch als een soort van gefluister, terwijl ik intussen bezig ben voor allen die mij liefhebben een ander souvenir aan deze gelukkige uren in gereedheid te brengen. Wat het wordt, zeg ik niet; wanneer jullie het zult krijgen, kan ik ook nog niet zeggen.
Dit vel papier wil jullie, beste vrienden, voor zover dat mogelijk is, doen delen in het schoonste van wat ik tot nog toe heb genoten; het wil een beschrijving geven van de onvergelijkelijke, een grote watervlakte omsluitende baai. Van het oosten af, waar een zacht-glooiend voorgebergte zich ver in zee uitstrekt, loopt zij langs steile, schoon gevormde en met bos begroei-de rotspartijen tot aan de visserswoningen der voor-steden, dan langs de stad zelf, waarvan de uiterste huizenrand met het front naar de haven ligt, zoals ook met onze woning het geval is, tot aan de poort waar-door wij naar binnen zijn gegaan. Dan zet zij zich in westelijke richting voort langs de gewone landings-plaats, waar de kleinere schepen aanleggen, tot bij de eigenlijke haven bij het havenhoofd, waar zich de aan-legsteigers voor de grotere schepen bevinden. Daar verheft zich, om al die vaartuigen te beschermen, in het westen de Monte Pellegrino met zijn schone vor-men, nadat hij een liefelijk en vruchtbaar dal,
dat zich tot aan gene zijde van de zee uitstrekt, tussen zich en het eigenlijke vasteland heeft gelaten.
Kniep tekende, ik ontwierp schema's, beiden met in-tens genot, en aangezien wij hopen weer heelhuids naar huis te komen, ontbreekt ons de kracht en de moed tot herhalingen en tot een uitvoerige, gedetail-leerde schildering. Onze ontwerpen moeten dus maar voor later blijven liggen en dit vel papier levert slechts het bewijs van ons onvermogen hetgeen wij zien voldoende in ons op te nemen, of liever van onze aanmatiging dit alles in zo korte tijd ons eigen te wil-len maken en te beheersen.
Woensdag, 4 april
's Namiddags bezochten wij het vruchtbare en liefelij-ke dal, dat zich van de voet der zuidelijke bergen uit-strekt langs Palermo en waar de rivier de Oreto zich doorheen slingert. Ook hier heeft men het oog van een schilder en een kundige hand nodig om het landschap in beeld te brengen; en toch wist Kniep een schilder-achtig punt te vinden, waar het in zijn vaart gestrem-de water over een halfvernielde waterkering naar be-neden stroomt, beschaduwd door een aardige bomen-groep met een doorkijkje in het dal en het gezicht op enkele boerenerven.
Het prachtigste voorjaarsweer en de overal uit de grond ontspruitende vruchtbaarheid bracht over het gehele dal een sfeer van opgewekte vreedzaamheid, die echter voor mij verstoord werd door mijn tactloze gids, die niet kon nalaten zijn wijsheid te luchten en mij uitvoerig vertelde, hoe Hannibal hier eertijds slag had geleverd en wat voor geweldige wapenfeiten er op deze plaats waren bedreven. Niet bijster vriendelijk wees ik hem op het verkeerde dergelijke schimmen uit het verleden op te roepen. Het is al erg genoeg, meen-de ik, dat van tijd tot tijd de akkers, zo al niet door olifanten, dan toch door paarden en mensen vertrapt moeten worden. In elk geval zou men er beter aan doen de fantasie niet met de herinnering aan zulke strijdtonelen uit haar vredige dromen op te schrikken. Hij verwonderde er zich zeer over dat ik er geen prijs op stelde, op deze plaats herinnerd te worden aan die klassieke wapenfeiten, en ik slaagde er dan ook niet in hem duidelijk te maken hoe het mij te moede was bij een dergelijke vermenging van het verleden en het he-den.
Nog zonderlinger indruk maakte ik op mijn begelei-der, toen ik op alle ondiepe plaatsen, die in groten ge-tale in de rivier te vinden waren, naar steentjes zocht en van de verschillende soorten er enkele bij mij stak. Al evenmin kon ik hem aan zijn verstand brengen, dat men zich van een berglandschap niet vlugger een denkbeeld kan vormen dan door een onderzoek in te stellen naar de steensoorten die in de beken worden meegevoerd, en dat het ook hier mijn taak was mij met behulp van deze overblijfselen een voorstelling te maken van die eeuwig klassieke hoogtepunten uit de vroegste geschiedenis der aarde.
De buit die deze rivier mij opleverde was niet weinig overvloedig: ik verzamelde bijna veertig stuks, die zich echter slechts in luttele rubrieken lieten onder-brengen. Voor het merendeel was het een steensoort die men nu eens voor jaspis of hoornblende, dan weer voor leisteen zou kunnen houden. Ik vond ze voor een deel in afgeronde, voor een deel in vormeloze, voor een deel ook in ruitvormige afzettingen, van allerlei kleur. Verder kwamen er veel ontbindingsprodukten van oudere kalksteen voor, nogal wat brecchies, waarvan het bindmiddel kalk was, terwijl de samen-hangende stenen daarentegen nu eens uit jaspis en dan weer uit kalksteen bestonden. Ook was er geen gebrek aan afzettingen van schelpkalk.
De paarden krijgen hier als voedsel gerst, hakstro en zemelen; in het voorjaar geeft men hun groene gerste-spruiten, om ze op te frissen, per rinfrescar, zoals men dat noemt. Daar zij geen weide hebben, hebben zij gebrek aan hooi. Slechts in de bergen treft men en-kele weiden aan en ook op het bouwland, omdat dit voor een derde braak blijft liggen. Zij houden weinig schapen, van een ras dat uit Barbarije afkomstig is, bovendien ook meer muildieren dan paarden, omdat de eerste het scherpe voedsel beter bekomt dan de laatste.
De vlakte waar Palermo in ligt, evenals de buiten de stad gelegen streek Ai Colli, ook een deel van Baga-ria, bevat schelpkalk, waar de stad uit opgetrokken is; vandaar dan ook dat men grote steengroeven in deze omgeving vindt. In de nabijheid van de Monte Pellegrino zijn zij op één plaats meer dan vijftig voet diep. De onderste lagen zijn witter van kleur. Men vindt er veel versteende koralen en schaaldieren in, vooral een groot soort mosselen. De bovenste laag is vermengd met rode klei en bevat weinig of geen schelpen. Geheel bovenop ligt rode klei, maar slechts in een dunne laag. De Monte Pellegrino rijst uit dit al-les omhoog; hij bestaat uit vrij oude kalksteen, heeft veel
gaten en spleten, die, wanneer men er goed op let, zich toch zij het op zeer onregelmatige wijze, voegen naar de gelaagdheid van het gesteente, dat massief is en helder klinkt.
Donderdag, ƒ april
Wij hebben de stad eens goed in ons opgenomen. De bouwtrant lijkt heel veel op die van Napels, maar de openbare monumenten, zoals bijvoorbeeld fonteinen, zijn er nog smakelozer dan ginds. Hier heerst niet zo-als in Rome één bepaalde kunstrichting die de werk-zaamheden regelt; maar of er ergens een bouwwerk verrijzen zal en hoe het er uit zal komen te zien, hangt hier van allerlei toevallige omstandigheden af. Zo zou bijvoorbeeld een door alle eilandbewoners hooglijk bewonderde fontein nimmer tot stand gekomen zijn, wanneer er in Sicilië niet juist zulk mooi bont marmer te vinden was geweest en wanneer niet toevallig een beeldhouwer, die zich speciaal had toegelegd op het uitbeelden van dieren, toentertijd bijzonder in de gunst had gestaan. Het zal niet gemakkelijk zijn een beschrijving van deze fontein te geven. Op een mid-delmatig groot plein bevindt zich een rond bouwwerk, nog geen verdieping hoog: voet, muur en kroonlijst van gekleurd marmer; in de muur zijn, op één rij, ver-scheidene nissen aangebracht, waar, gebeeldhouwd uit wit marmer, allerlei soorten diere-koppen met ge-strekte hals uit naar voren komen: een paard, een leeuw, een kameel, een olifant wisselen elkaar af, en men verwacht amper achter deze cirkelvormige mena-gerie een fontein, waar van vier zijden door uitgesp-aarde openingen een marmeren trap heen leidt en waar men het rijkelijk vloeiend water maar voor het scheppen heeft.
Iets dergelijks is het geval met de kerken, waar de pracht-lievendheid der jezuïeten nog overtroffen wordt, maar niet principieel of opzettelijk, doch ge-heel toevallig, naargelang er bij de bouw juist een am-bachtsman, een figuur- of lofwerksnijder, een vergul-der, een lak- of marmerwerker bij de hand was, die er aardigheid in had de vruchten van zijn vakbekwaam-heid, maar zonder smaak en zonder leiding, hier en daar aan te brengen.
Daarbij is het opvallend, met hoeveel gemak men din-gen uit de natuur weet na te bootsen, zoals bijvoor-beeld die diere-koppen op zichzelf een goed stuk werk zijn. Daardoor wordt dan o0k de bewondering van de massa in hoge mate gaande gemaakt, wier gehele kunstgenot slechts daarin bestaat, dat zij een treffende gelijkenis opmerkt tussen het nagebootste en het ori-gineel.
Tegen de avond had ik een aardige ontmoeting, toen ik in de hoofdstraat bij een kleine koopman binnen-trad om verscheidene kleinigheden te kopen. Toen ik voor de winkel stond om de uitstalling te bezichtigen, kwam er een windstootje dat langs de straat heen wervelde en een grote hoeveelheid stof opwierp, dat onmiddellijk alle uitstalkasten en vensters binnen-drong. Goeie hemel! riep ik uit, waar komt al die vui-ligheid in jullie stad vandaan; en is daar dan helemaal niets aan te doen? Deze straat wedijvert in lengte en schoonheid met het Corso te Rome. Aan beide zijden bevinden zich trottoirs, die elke bezitter van winkel of werkplaats door voortdurend vegen schoonhoudt, waarbij hij alles naar het midden van de straat be-zemt, waardoor het daar alleen maar steeds vuiler wordt, terwijl elk windvleugje het afval dat men naar het midden van de straat heeft verwezen, terugzendt. In Napels dragen ezels ijverig elke dag het straatvuil naar tuinen en akkers; zou er dan bij jullie ook niet een dergelijke regeling getroffen kunnen worden?
Bij ons is het nu eenmaal zoals het is, antwoordde de man; wat wij het huis uitwerpen, ligt meteen op een hoop te rotten voor de deur. U ziet hier bergen van stro en riet, van keukenafval en allerlei andere rom-mel; dat droogt allemaal tezamen op en keert als stof tot ons terug. Daartegen weren wij ons de gehele dag. Maar ja, onze fraaie, nijvere, keurige bezems, die ten slotte tot op de laatste vezel versleten zijn, vermeerde-ren slechts de vuilnis voor onze huizen.
En wanneer men het van de humoristische kant be-keek, was het inderdaad zo. Zij hebben keurige be-zempjes van dwerg-palmen, die men maar weinig zou behoeven te veranderen om ze als waaier te kunnen gebruiken; zij slijten spoedig af en de stompen liggen bij honderden op straat. Op mijn herhaalde vraag of daar nu geen maatregelen tegen te nemen waren, ant-woordde hij, dat onder het volk het praatje ging dat juist zij, aan wier zorg de stadsreiniging was toever-trouwd, tengevolge van hun grote invloed niet ge-dwongen konden worden de beschikbare gelden op de juiste wijze te gebruiken, waarbij zich nog de zonder-linge omstandigheid voordeed, dat men vreesde dat, wanneer men eenmaal al deze mest had opgeruimd, eerst
recht zou blijken in welk een slechte toestand het wegdek eronder verkeerde, en waardoor dan weer aan het licht zou komen, hoe ook een andere afdeling van het stadsbestuur in gebreke was gebleven. Dat alles was evenwel, voegde hij er met een olijk gezicht aan toe, alleen maar de uitleg die kwaadge-zinden van het geval gaven, hij deelde echter de mening van hen, die beweerden dat de adel voor zijn karossen bijzonder gesteld was op deze weke onderlaag, opdat zij 's avonds hun traditioneel pleziertochtje comfortabel over een verende bodem konden maken. En daar de man eenmaal op zijn praatstoel was geraakt, maakte hij nog meer grapjes over wantoestanden bij de pu-blieke bedrijven, wat mij tot mijn troost bewees dat de mens nog steeds over voldoende humor beschikt om zich vrolijk te maken over het onafwendbare.
6 april
De heilige Rosalia, de beschermheilige van Palermo, is door de beschrijving die Brydone van haar feest heeft gegeven, zo algemeen bekend geworden, dat mijn vrienden het ongetwijfeld aangenaam zullen vinden iets te vernemen over de plaats waar zij zulk een bij-zondere verering geniet.
De Monte Pellegrino, een groot rotsmassief, breder dan hoog, ligt aan de noordwestelijke uitloper van de Golf van Palermo. Zijn fraaie vorm laat zich niet met woorden beschrijven; een slechte afbeelding ervan be-vindt zich in de 'Voyage pittoresque de la Sicile'. Hij bestaat uit grijze kalksteen, afkomstig uit een vroegere periode. De rotsen zijn geheel kaal; geen boom, geen struik groeit erop, terwijl de vlakker liggende gedeel-ten amper met wat gras en mos zijn bedekt.
In een grot van deze berg ontdekte men in het begin van de vorige eeuw het gebeente van de heilige en bracht het naar Palermo over. Haar aanwezigheid be-vrijdde de stad van de pest, en van dat ogenblik af was Rosalia de beschermheilige van het volk; men bouwde kapellen voor haar en stelde te harer ere schitterende feesten in.
De vromen maakten ijverig bedevaarten naar de berg, en men legde met grote kosten een weg aan, die als een aquaduct op pijlers en bogen rust en zigzag tussen twee klippen naar boven loopt.
De plaats der verering zelf is meer in overeenstem-ming met de deemoed van de heilige die daarheen vluchtte dan de schitterende feesten die men heeft in-gesteld ter ere van haar volkomen afkeer van de we-reld. En naar alle waarschijnlijkheid vermag de gehele christenheid, die nu reeds achttienhonderd jaar haar bezittingen, haar pracht en praal, en haar feestelijk ce-remonieel grondt op de armoede van haar eerste stichters en ijverigste belijders, geen heilige plaats aan te wijzen die op zulk een onschuldige en gevoelige wijze versierd en vereerd wordt.
Wanneer men de berg beklommen heeft, gaat men een hoek van de rots om, waarna men vlak tegenover een steile rotswand staat waaraan de kerk en het klooster als het ware vastgesmeed zijn.
Van buiten heeft de kerk niets aantrekkelijks of veel-belovends; men opent de deuren zonder verwachting, wordt echter volkomen verrast, wanneer men er bin-nentreedt. Men bevindt zich in een zuilengang die langs de volle breedte van de kerk loopt en naar de zijde van het schip open is. Men ziet er de gebruikelij-ke wijwaterbakken en enkele biechtstoelen. Het schip van de kerk is een open binnenplaats, die aan de rech-terzijde door een naakte rotswand en aan de linkerzij-de door een voortzetting van de zuilengang wordt af-gesloten. Deze binnen-plaats is met enigszins aflo-pende grote tegels belegd, opdat het regenwater kan wegvloeien; een kleine fontein staat ongeveer in het midden.
De grot zelf is verbouwd tot het koor van de kerk, zonder dat men iets aan haar natuurlijke oorspronke-lijke vorm heeft te kort gedaan. Enige treden voeren erheen: al dadelijk staat men voor de grote lessenaar met het koorboek, aan weerskanten de koorbanken. Het geheel wordt door het van de binnenplaats of het schip invallende daglicht verlicht. Geheel achterin, in het donker van de grot, staat in het midden het hoofdaltaar.
Men heeft, gelijk ik reeds zeide, aan de grot zelf niets veranderd ; alleen was het nodig, omdat er steeds wa-ter van de rotsen druipt, de plaats droog te houden. Men heeft dit gedaan door het aanleggen van loden pijpen, die men langs de kanten der rotsen heeft ge-legd en op verschillende wijzen met elkaar verbonden. Daar zij van boven breed zijn en naar onderen spits toelopen, en bovendien vuil-groen geschilderd zijn, lijkt het bijna alsof de grot van binnen met grote cac-tussoorten begroeid ls. Het water wordt deels langs de zijwanden, deels langs de
achterwand naar een helder reservoir geleid, waaruit de gelovigen het kunnen scheppen en gebruiken tegen allerlei kwaad.
Toen ik een en ander met aandacht in mij opnam, trad een geestelijke op mij toe en vroeg mij of ik misschien uit Genua afkomstig was en enige missen wilde laten lezen. Ik antwoordde hem daarop dat ik met een Ge-nuees naar Palermo was gekomen en dat hij het plan had morgen, wanneer het een feestdag was, naar bo-ven te klimmen. Daar steeds een van ons thuis moest blijven, was ik vandaag naar boven gegaan om alles eens te bezien. Hij antwoordde daarop, dat ik gerust mijn gang mocht gaan met alles goed op te nemen en mijn godsdienstige plichten na te komen. In het bij-zonder wees hij mij op een altaar dat links in de grot stond en dat een bijzonder heiligdom moest zijn, waarna hij mij verliet.
Ik zag door de openingen van een groot, uit geel ko-per gedreven lofwerk lampen onder het altaar opglan-zen, knielde er heel dicht voor en keek door de ope-ningen. Erbinnen bevond zich nog een traliewerk van fijngevlochten koperdraad, zodat men hetgeen zich erachter bevond slechts als door een waas kon waar-nemen. — Een mooie vrouw zag ik bij het schijnsel van enkele stille lampen.
Zij lag als in een soort van extase, de ogen halfgelo-ken, het hoofd achteloos steunend op de rechterhand, die met talrijke ringen versierd was. Ik kon het beeld niet genoeg bezien; het scheen mij dat er een heel bij-zondere bekoring van uitging. Haar gewaad is van een soort gedreven verguld blik, dat een rijk met goud ge-borduurde stof heel goed nabootst. Hoofd en handen zijn van wit marmer, en al mag ik niet zeggen, dat zij van hoge kunst getuigen, toch zijn zij zo natuurlijk en smaakvol bewerkt, dat men meent dat zij moet adem-halen en zich bewegen. Een kleine engel staat naast haar en schijnt haar met een lelie koelte toe te wuiven.
Intussen waren de geestelijken in de grot gekomen, hadden zich op hun stoelen gezet en zongen de ves-pers.
Ik ging op een bank tegenover het altaar zitten en luis-terde enkele ogenblikken naar hen. Daarna begaf ik mij weer naar het altaar, knielde neer en trachtte het mooie beeld van de heilige nog duidelijker te zien te krijgen. Ik gaf mij geheel over aan de bekoorlijke illu-sie van de figuur en van de plaats.
Het gezang der geestelijken stierf nu in de grot weg, het water vloeide ruisend in het reservoir vlak naast het altaar samen, de overhangende rotsen van de bin-nenplaats, het eigenlijke schip van de kerk, gaven aan het geheel een nog beslotener karakter. Er heerste een grote stilte in deze als het ware weer uitgestorven woeste plaats, een grote louterheid in een ruige grot; het klatergoud van de katholieke en vooral van de Si-cili-aanse godsdienst was hier nog het dichtst bij zijn natuurlijke eenvoud; de illusie die de gestalte van de schone slaapster wekte, bezat ook voor een geoefend oog nog voldoende bekoring - kortom, slechts met moeite kon ik mij van deze plek losmaken, en zo kwam ik eerst laat in de avond te Palermo terug.
Zaterdag, 7 april
In het park, dat onmiddellijk bij de haven gelegen is, bracht ik in stilte allergenoeglijkste uren door. Het is het mooiste plekje ter wereld. Ofschoon regelmatig van aanleg, maakt het een feeërieke indruk, en hoewel het eerst kort geleden tot stand gekomen is, verplaatst het ons in de Oudheid. Uitheemse gewassen worden omsloten door gazons; citroenbomen heeft men tegen latwerk geleid, zodat zij alleraardigste berceaus vor-men; hoge hagen van oleanders, getooid met talloze rode anjerachtige bloemen, boeien het oog. Geheel vreemde, mij onbekende bomen, nog zonder blad, waarschijnlijk uit warmere streken afkomstig, strek-ken hun grillig gevormde takken uit. Aan het eind van het plantsoen bevindt zich een bank, die op een ver-hevenheid staat en zo volop gelegenheid biedt deze wonderlijke mengeling van planten te overzien. Ten slotte rust de blik op grote bassins, waarin goud- en zilvervissen lustig rondzwemmen, zich nu eens onder bemoste rietstengels verschuilen, dan weer, aangelokt door wat broodkruimels, zich in scholen verzamelen. Aan de planten valt een groene kleur op, zoals wij die niet gewend zijn, nu eens is zij wat geelachtiger, dan wat blauwachtiger van tint dan bij ons. Wat echter aan het geheel zijn bijzondere bekoring verleende, was een waas dat zich over alles gelijkmatig verspreidde, met een zo merkwaardige uitwerking, dat voorwerpen die ook maar enkele schreden van elkaar verwijderd stonden, zich door een duidelijker lichtblauwe tint van elkaar onderscheidden, zodat hun eigen kleur ten slot-te verloren ging °f althans als met een duidelijk blauw overtogen zich aan het °og voordeed.
Welk een wonderlijke aanblik zulk een waas verleent aan
veraf gelegen dingen, schepen, bergen, is voor het oog van een schilder al heel merkwaardig, aangezien men de afstanden nauwkeurig onderscheiden, ja zelfs me-ten kan, vandaar dat ook een wandeling in de bergen een grote bekoring had. Men zag geen natuur meer, maar slechts schilderijen, zoals een meesterhand die met behulp van transparante verven op het doek weet te brengen.
Maar die wondertuin had een te diepe indruk op mij gemaakt; de donkere golven aan de noordelijke hori-zont, hun branding in de bocht van de baai, zelfs de eigenaardige lucht van het verdampende zeewater, dat alles bracht mij het eiland der Phaeaken zaliger in ge-dachten en voor de geest. Ik haastte mij terstond een Homerus te kopen, de betreffende zang met grote stichting te lezen en Kniep, die het wel verdiende bij een goed glas wijn op zijn gemak uit te rusten van de vele inspanning die hij zich deze dag had getroost, er een geïmproviseerde vertaling van voor te dragen.
8 april, Paaszondag
Nu begon echter met het aanbreken van de dag het lawaai, waarmee het feest van de Opstanding des He-ren hier wordt gevierd. Voetzoekers, zevenklappers, donderbussen, vuurpijlen en dergelijke werden bij grote hoeveelheden voor de kerkdeuren afgestoken, terwijl de gelovigen zich verdrongen voor de geopen-de vleugeldeuren. Klokgelui en orgelspel, de koorzang der processies en de hun tegemoetkomende koren der geeste-lijken zouden werkelijk in staat zijn, hen die niet aan een zo luidruchtige Godsverering gewoon zijn, het hoofd op hol te brengen.
Nauwelijks was de vroegmis ten einde, of twee in keurige pakjes gestoken herauten van de onderkoning bezochten ons hotel met het tweeledige doel, zowel om de gezamenlijke vreemdelingen hun gelukwensen aan te bieden en in ruil daarvoor een fooi in ontvangst te nemen, als om mij aan tafel te nodigen, wat mee-bracht dat ik mijn gave enigszins moest verhogen.
Nadat ik de morgen had doorgebracht met het bezoe-ken van enige kerken en het bestuderen van allerlei volkstypen, begaf ik mij per rijtuig naar het paleis van de onderkoning, dat zich in de bovenstad bevindt. Daar ik iets te vroeg was, vond ik de grote zalen nog leeg, er kwam alleen een klein opgewekt mannetje naar mij toe, waarvan ik onmiddellijk zag, dat hij tot de Maltezer ridders behoorde.
Toen hij hoorde dat ik een Duitser was, vroeg hij mij of ik hem iets van Erfurt wist te vertellen; hij had daar een heel aangename tijd doorgebracht. Op zijn informaties naar de familie Von Dacheröde en naar Von Dalberg, de plaatsvervanger van de bisschop, kon ik hem voldoende inlichtingen verstrekken. Hij gaf hierover zijn vreugde te kennen en begon vervol-gens naar zijn overige bekenden in Thüringen te vra-gen. Met een zekere meewarigheid informeerde hij naar Weimar. Hoe gaat het toch, vroeg hij, met die man die in mijn tijd nog jong en in de volle fleur van zijn leven daar de lakens uitdeelde? Ik ben zijn naam vergeten; maar hij heeft de Werther geschreven!
— Na een kleine pauze, terwijl ik deed of ik mij bedacht, antwoordde ik: De persoon, naar wie u zo vriendelijk informeert, ben ik zelf! — Met kennelijke tekenen van verbazing deed hij een stap terug en riep uit: Dan moet u erg veranderd zijn!
- O ja! antwoordde ik; tussen Weimar en Palermo heb ik heel wat veranderingen ondergaan.
Op dat ogenblik kwam de onderkoning met zijn ge-volg binnen en gedroeg zich met een waardige vrij-moedigheid, zoals dat zulk een aanzienlijk heer be-taamt. Hij kon echter niet nalaten te lachen, toen de Maltezer ridder niet ophield, uitdrukking te geven aan zijn verbazing mij hier aan te treffen. Aan tafel sprak de onderkoning, naast wie ik zat, over het doel van mijn reis en verzekerde mij dat hij bevel zou geven, mij in Palermo alles te laten zien en mij op mijn tocht door Sicilië op alle mogelijke wijze behulpzaam te zijn.
Maandag, 9 april
Vandaag werden wij de gehele dag beziggehouden met de onzin van prins Pallagonia; en ook deze dwaashe-den waren iets geheel anders dan wij ze ons op grond van onze lectuur en van horen zeggen hadden voorge-steld. Want ook bij de grootste waarheidsliefde komt hij, die van het absurde rekenschap wil geven, steeds in het nauw: hij wil er een begrip van geven, en daar-door maakt hij het onwillekeurig tot iets, terwijl het in werkelijkheid een niemendal is dat voor iets gehouden wil worden. En dan moet ik nog een andere algemene opmerking hieraan vooraf doen gaan, dat namelijk noch het allerbanaalste
noch het voortreffelijkste zijn onmiddellijke oor-sprong heeft in één mens of in één tijd, maar dat veel-eer heide, wanneer men er enige aandacht aan schenkt, reeds een gehele ontwikkeling achter de rug plegen te hebben.
De eerder genoemde fontein in Palermo behoort bij-voorbeeld tot dat soort van produkten, die ontspro-ten zijn aan het brein van hen die prins Pallagonia met zijn onzin zijn voorgegaan, alleen met dit verschil, dat deze zich hier, op eigen terrein, ongestoord en in volle omvang heeft kunnen uitleven. Ik wil trachten hier een beeld te geven hoe een en ander zich in de loop der tijden ontwikkeld heeft.
Wanneer een lusthof in deze streken min of meer in het midden van de gehele bezetting ligt en men dus, om het herenhuis te bereiken, door bebouwde akkers, moestuinen en soortgelijke nuttige aanplantingen moet rijden, blijkt men hier eco-nomischer te zijn aan-gelegd dan bij ons in het Noorden, waar vaak een groot gedeelte van de goede grond voor het aanleggen van een park wordt gebruikt, om met onvruchtbaar struikgewas het oog te bekoren. Deze Zuiderlingen daarentegen trekken twee muren op, waartussendoor men het kasteel bereikt, zonder dat men te zien krijgt, wat rechts of links ervan gebeurt. Deze weg begint gewoonlijk met een groot portaal, soms ook met een soort van vestibule en eindigt bij het voorplein van het slot. Opdat nu echter het oog tussen deze muren niet geheel onbevredigd blijve, heeft men ze van bo-ven verbreed, met krullen en ornamenten versierd, en hier en daar een vaas op-gesteld. De muurvlakken zijn met kalk bestreken, in vakken ingedeeld en geschil-derd. Het slotplein wordt gevormd door een kring van lage huizen, waar het personeel en het werkvolk wo-nen; het vierkante kasteel steekt boven alles uit.
Dit is de soort van aanleg, zoals de traditie die voor-schrijft en zoals het ook reeds vroeger geweest zal zijn, totdat de vader van de prins het kasteel bouwde in een weliswaar niet voortreffelijke, maar toch draag-lijke stijl. De tegenwoordige bezitter echter laat, zon-der deze algemene grondbeginselen prijs te geven, aan zijn voorliefde voor allerlei wanstaltige en smakeloze onderwerpen de vrije teugel, en men bewijst hem veel te veel eer, wanneer men hem ook maar een vonkje fantasie toeschrijft.
Wij betreden dan de grote hal waar de bezitting be-gint, en vinden hier een achthoekige ruimte, veel ho-ger dan breed. Vier geweldige reuzen met moderne toegeknoopte slobkousen dragen de kroonlijst, waar-op juist tegenover de ingang de Heilige Drieëenheid zweeft.
De weg naar het kasteel is breder dan gewoonlijk, de muur heeft men veranderd in een onafgebroken door-lopende hoge sokkel, waarop uitnemende basementen rusten, die de meest curieuze beeldgroepen dragen, terwijl in de tussenruimten verscheidene vazen zijn geplaatst. Het afstotende van deze door de gewoonste steenhouwers gehakte wangedrochten wordt nog vermeerderd doordat zij vervaardigd zijn van broze tufsteen; hoewel een beter materiaal de onwaarde van de vorm maar des te meer in het oog zou hebben laten springen. Ik sprak zoeven van groepen en bediende mij daarbij van een verkeerde, in dit verband feitelijk onjuiste uitdrukking: want deze samen-voegsels zijn niet door overleg noch zelfs uit willekeur ontstaan, maar eenvoudig bijeengeraapt. Telkens drie vormen de versiering van zulk een vierkant postament, door-dat hun grondvlakken zo zijn ingericht, dat zij teza-men in hun verschillende houdingen de vierkante ruimte vullen. De beste bestaat gewoonlijk uit twee fi-guren en haar grondvlak wordt gevormd door het grootste, voorste gedeelte van het pedestal; deze stel-len meestal monsters voor van een dierlijke of mense-lijke vorm.
Om nu ook nog de ruimte te vullen die achter het vlak van het pedestal ligt, zijn er nog twee stukken nodig; dat van gemiddelde grootte stelt gewoonlijk een her-der of herderin voor, een ridder of een dame, een dan-sende aap of een hond. Nu blijft op het pedestal nog een open ruimte; deze wordt gewoonlijk door een dwerg ingenomen, wat overigens niet te verwonderen valt, omdat deze nu eenmaal altijd een grote rol spe-len bij dergelijke flauwe aardigheden.
Om echter een volledig begrip te krijgen van de ele-menten waaruit de dwaasheid van prins Pallagonia bestaat, geven wij de volgende opsomming. Mensen: bedelaars, bedelaressen, Spanjaarden, Spaanse scho-nen, Moren, Turken, bochelaars en allerlei andere mismaakte figuren, dwergen, muzikanten, Jan Klaas-sens, soldaten in ouderwetse uniformen, goden, go-dinnen, naar de oude Franse mode geklede figuren, soldaten met patroontassen en slobkousen, mytholo-gische figuren met allerlei potsierlijke toevoegsels: Achilles en Cheiron met Pulcinello. Dieren: alleen in onderdelen, een paard, met mensenhanden, een paar-dekop op een menselijke romp, monsterachtige apen, veel draken en slangen, allerlei soort van poten aan figuren van
allerlei aard, met twee koppen en met verwisselde kopper, Vazen: allerlei soorten monsters, en sierkrul-len die naar beneden toe uitlopen in de buiken en voetstukken der vazen.
Wanneer men zich nu indenkt, dat dergelijke figuren op goed geluk zijn gemaakt en zonder enige zin en overleg ontstaan zijn, terwijl ook de groepen wille-keurig en zonder enige bedoeling werden samenge-steld, en geeft men er zich dan rekenschap van, dat deze sokkels, deze pedestallen en gedrochten in een onafzienbare rij zijn opgesteld, dan zal men kunnen begrijpen welk een onaangenaam gevoel iemand be-sluipen moet, wanneer hij door de spitsroeden van deze waanzin heen wordt gejaagd.
Wij naderen het kasteel en lopen in de armen van een halvemaanvormig voorplein; de hoofdmuur waar wij recht tegenover staan en waarin zich de poort be-vindt, heeft de vorm van een burcht. Hier vinden wij een Egyptische figuur ingemetseld, een fontein zonder water, een monument, verspreid in het rond liggende vazen, beelden die men met opzet voorover heeft ge-legd. Wij betreden het slotplein, dat de traditionele cirkelvorm heeft, omgeven met lage huizen, maar waarvan de omtrek tot kleinere halve cirkels is uitge-bogen, opdat het maar niet aan variatie zou ontbre-ken.
De grond is grotendeels met gras begroeid. Daarop staan, als op een vervallen kerkhof, zonderling ver-sierde marmeren vazen nog van zijn vader, dwergen en soortgelijke wangedrochten uit de nieuwere tijd kriskras door elkaar, zonder dat ze tot nog toe een ei-gen plaats hebben gekregen; men komt zelfs bij een prieel dat volgestopt is met oude vazen en allerlei ste-nen sierwerk.
Het onzinnige van zulke smakeloze denkbeelden blijkt echter vooral uit het feit dat de daklijsten der kleine huizen flink scheef naar de ene of andere zijde afhan-gen, zodat het gevoel voor het horizontale en het ver-ticale, dat ons eigenlijk tot mensen maakt en dat de grondslag vormt van alle euritmie, in ons teniet ge-daan en gekwetst wordt. En zo zijn dan ook deze dak-lijsten met hydra's en kleine borstbeelden, met musi-cerende groepen apen en dergelijke onzin versierd. Draken, afwisselend met goden, een Atlas, die in plaats van de aardbol een wijnvat draagt.
Wanneer men soms denken mocht zich uit dit alles te kunnen redden in het slot, dat, door de vader ge-bouwd, er van buiten betrekkelijk normaal uitziet, dan stuit men niet ver van de poort op het met een lauwertak omkranste hoofd van een Romeinse keizer, dat bevestigd is op de romp van een dwerg, die een dolfijn berijdt.
In het kasteel zelf echter, waarvan men op grond van zijn uitwendig aanzien althans een draaglijk interieur zou verwachten, begint de razernij van de prins al da-delijk weer. De poten van de stoelen zijn ongelijk af-gezaagd, zodat niemand er op plaatsnemen kan, en wat de voor zitten wel geschikte stoelen betreft, waar-schuwt de slotbewaarder ons, dat onder de fluwelen kussens scherpe punten verborgen zijn. Kandelabers van Chinees porselein staan in de hoeken; bij een na-dere beschouwing blijken zij uit afzonderlijke delen, schotels en koppen e.d. samengelijmd te zijn. Geen hoekje is er, of men vindt er iets dat getuigt van de willekeur van de bezitter. Zelfs het prachtige uitzicht over het heuvellandschap op de zee wordt door ge-kleurde ruiten bedorven, die door hun onechte tint het landschap óf doen verkillen óf in vlam zetten. Van één vertrek moet ik hier nog melding maken: de wan-den ervan bestaan uit oude vergulde kapot gesneden lijsten die aan elkaar gevoegd zijn. Alle mogelijke mo-dellen oud en nieuw, min of meer onder het stof en beschadigd, bedekken hier, dicht op elkaar geperst, alle wanden en geven het geheel de indruk van een uitdragerij, waar men alles kort en klein geslagen heeft.
Er zou alleen reeds een cahier vol te schrijven zijn over de kapel. Hier kan men zich pas goed een denk-beeld vormen van de volle omvang van deze waanzin, zoals die alleen maar in deze mate in een bigotte geest kan ontstaan. Hoeveel wanstaltigs, voortgesproten uit een ziekelijk religieus gevoel, hier te vinden is, behoef ik wel niet te zeggen, ik wil mij daarom hier tot het meest karakteristieke bepalen. Dicht tegen de zolde-ring is namelijk een vrij groot, uit hout gesneden cru-cifix bevestigd, in natuurlijke kleuren geschilderd en gevernist, waar een goudkleur doorheen schemert. In de navel van de Gekruisigde is een haak geschroefd; de ketting die daarvan afhangt, is bevestigd aan het hoofd van een in geknielde houding biddende, in de lucht zwevende man, die, geschilderd en gevernist als alle overige beelden in de kerk, vermoedelijk een symbool moet voorstellen van de niet rustende vroomheid van de bezitter.
Voor het overige is het paleis niet afgebouwd: een grote, door de vader bont en weelderig ontworpen, maar toch niet afstotend versierde zaal was onvol-tooid gebleven; zodat de gren
zeloze waanzin van de huidige bezitter de maat van zijn dwaasheden niet volmaken kan.
Kniep, wiens artistiek gevoel in dit gekkenhuis tot vertwijfeling werd gebracht, zag ik voor de eerste maal ongeduldig; hij joeg mij voort, toen ik de bijzon-derheden van deze wanstaltige produkten trachtte in mij op te nemen en vast te leggen. Overigens was hij zo vriendelijk om ten slotte nog een tekening te maken van een van die samenvoegsels, de enige, waarbij zich tenminste nog iets zinvols liet denken. Zij verbeeldt een paard-vrouw op een zetel, tegenover een ten halve ouderwets geklede ridder met de kop van een griffi-oen, een kroon en een grote pruik dragend en kaart-spelend. Deze voorstelling herinnert aan het bij alle dwaasheid toch bijzonder merkwaardige wapen van het huis Pallagonia: een sater houdt een vrouw, die een paardekop heeft, een spiegel voor.
Dinsdag, 10 april
Vandaag trokken wij de bergen in naar Monreale. Een prachtige weg, die de abt van het klooster in een tijd toen het geld voor het grijpen lag heeft laten aanleg-gen; breed, langzaam oplopend, hier en daar bomen, maar vooral met wijdvertakte waterwerken en fontei-nen, versierd met bijna Pallagoniaanse tierlantijnen, niettemin uitnemend geschikt om de dorst te lessen van mens en dier. Het op een plateau gelegen klooster San Martino vormt een indrukwekkend geheel. Een vrijgezel op zijn eigen houtje heeft, zoals men aan de prins Pallagonia ziet, maar zelden iets goeds tot stand gebracht, doch een aantal van hen tezamen de aller-grootste werken, waarvan kerken en kloosters getui-genis afleggen. Toch zullen deze geestelijke broeder-schappen waarschijnlijk slechts daarom zoveel tot stand hebben gebracht, omdat zij, meer nog dan enig huisvader, zich verzekerd konden houden van een schier onbegrensde nakomelingschap.
De monniken lieten ons hun verzameling zien. Zij be-zitten een mooie collectie oudheden en natuurhistori-sche voorwerpen. In het bijzonder werden wij getrof-fen door een medaille met een afbeelding van een jon-ge godin, die in één woord verruk-kelijk was. Graag hadden de goede mannen er ons een afdruk van mee-gegeven; maar er was niets bij de hand wat op de een of andere wijze als vorm dienst had kunnen doen.
Nadat zij ons alles hadden laten zien, waarbij zij niet hadden kunnen nalaten een vergelijking te maken tus-sen de vroegere bloeitijd van het klooster en de min-der gunstige omstandigheden waarin zij tegenwoordig verkeerden, brachten zij ons in een aardige kleine zaal, van het balkon waarvan men een mooi uitzicht had: hier was voor ons beiden gedekt en er werd ons een uitstekend middagmaal voorgezet. Nadat het dessert was opgediend, trad de abt binnen, vergezeld van zijn oudste monniken. Hij kwam bij ons zitten en bleef wel een halfuur, en gedurende die tijd hadden wij menige vraag te beantwoorden. Wij namen hartelijk afscheid. De jongere broeders vergezelden ons nog eens naar de vertrekken waar zij hun collectie hadden opgesteld en deden ons uitgeleide naar ons rijtuig.
Wij reden in een geheel andere stemming huiswaarts dan gisteren. Vandaag hadden wij het te betreuren dat een grote instelling bezig is in verval te geraken, ter-wijl aan de andere kant een smakeloze onderneming met frisse krachten opkomt.
De weg naar San Martino loopt door het oude kalk-gebergte. Men hakt de rotsen stuk en brandt er kalk uit, die zeer wit wordt. Als brandstof gebruikt men een sterke lange grassoort, die in bossen wordt ge-droogd. Hier komt nu de zogenaamde calcara van-daan. Tot op de steilste hoogten vindt men hier een bovenlaag van rode klei, die hier de damgrond vormt, hoe hoger hoe roder, slechts zelden zwart geworden door de plantengroei. In de verte zag ik een groeve die bijna vermiljoen van kleur was.
Het klooster staat midden in het kalkgebergte, dat zeer rijk aan bronnen is. De omliggende hellingen zijn met akkers bedekt.
W'oensdag, II april
Nadat wij nu twee voorname punten buiten de stad bezichtigd hadden, begaven wij ons naar het paleis, waar een voortvarend kamerbewaarder ons de ver-trekken en hun inhoud liet zien. Tot onze ontsteltenis was de zaal waarin anders de Antieken staan opge-steld, in een ware chaos herschapen, omdat men bezig was het muurwerk van een nieuwe decoratie te voor-zien. De beelden waren van hun plaats gezet, met doeken bedekt, door steigers omgeven, zodat wij niet-tegenstaande de grote bereidwilligheid van onze gids en de hulp van enkele werklieden, toch slechts een zeer onvolledige indruk van een en ander kon
den krijgen. Het was mij vooral te doen om twee rammen van brons, die ook nog onder deze omstan-digheden in artistiek op. zicht bijzonder goed volde-den. Zij zijn in liggende houding voorgesteld, één poot gestrekt, bij wijze van pendanten de koppen naar ver-schillende zijden gekeerd; machtige gestalten uit de mythologie, waardig om Phrixus en Helle1 te dragen. De wol niet kort en gekruld, maar lang en golvend neervallend met grote natuurgetrouwheid en gratie weergegeven, uit de beste Griekse tijd. Naar men zegt hebben zij in de haven van Syracuse gestaan.
Daarop bracht onze gids ons buiten de stad naar de catacomben, die met zin voor architectuur zijn aange-legd en niets hebben van steengroeven welke men tot begraafplaats heeft ingericht. In een tamelijk hard soort tufsteen, waarvan men de wand loodrecht afge-houwen heeft, zijn gewelfde openingen gemaakt en daar binnenin ruimten voor doodkisten, verscheidene boven elkaar, alles uit één stuk, zonder van enig muurwerk gebruik te maken. De bovenste grafholten zijn kleiner en in de ruimten boven de pilaren zijn kindergraven aangebracht.
Donderdag, 12 april
Vandaag liet men ons het penningkabinet van de prins van Torremuzza zien. Eerlijk gezegd ging ik er niet zo heel graag naar toe. Ik heb van deze dingen te weinig verstand, en iemand die er alleen maar uit nieuwsgierigheid heengaat, is de werkelijke kenners en liefhebbers slechts tot last. Maar omdat men er toch eens een begin mee moet maken, schikte ik mij erin en beleefde er tenslotte veel genoegen van en stak er heel wat van op. Hoe weldadig doet het aan, een, zij het dan ook maar voorlopige indruk te krijgen van het grote aantal steden, waarmede de oude wereld was bezaaid en waarvan zelfs de kleinste, zo al niet een beeld van de gehele kunstgeschiedenis, dan toch in elk geval van enkele op zichzelf staande perioden, in prachtige munten achterliet. Uit deze laden lacht een eindeloze weelde van bloemen en vruchten der kunst ons toe, van een op hoger plan staande levenswerke-lijkheid en wat niet al meer. De glans 1 Figuren uit de Griekse mythologie. Door hun boosaardige stiefmoe-der bestemd om aan Zeus te worden geofferd, werden zij door Nephele gered en op een ram met gouden vacht door het luchtruim weggevoerd. — Vert.
der Siciliaanse steden, die nu vergaan is, straalt ons uit deze metalen vormen weer met nieuwe glans tegen.
Helaas bezaten wij in onze jeugd slechts de nietszeg-gende familiepenningen en de keizerlijke munten, die alle tot vervelens toe hetzelfde profiel herhalen: af-beeldingen van heersers, die nu juist niet als voor-beeldige mensen kunnen worden beschouwd. Hoe jammerlijk heeft men onze jeugd niet beperkt tot het beeldloze Palestina en tot de beeldenchaos van Rome. Sicilië en Nieuw-Griekenland doen mij thans echter weer op jong leven hopen.
Dat ik mij over deze dingen in algemene beschouwin-gen verlies, bewijst dat ik er nog niet veel van heb le-ren begrijpen; maar dat zal met het andere langzamer-hand wel terechtkomen.
Vanavond is — en dat nog wel op een eigenaardige wijze — een van mijn wensen in vervulling gegaan. Met de meer genoemde koopman stond ik in de hoofdstraat op het trottoir voor zijn winkel te praten; opeens trad een heraut, groot, en keurig gekleed, op mij toe en hield mij vlug een zilveren schaal voor, waarop verscheidene koperen munten en enkele zil-verstukken lagen. Daar ik niet wist wat dit te bedui-den had, haalde ik mijn schouders op, terwijl ik mijn hoofd introk, het gewone gebaar waarmee men zich van iets afmaakt, wanneer men een tot ons gericht verzoek of een vraag niet verstaat of niet wil verstaan. Even snel als hij gekomen was, was hij ook weer ver-dwenen, en nu bemerkte ik dat aan de tegenoverge-stelde zijde van de straat zijn kameraad op dezelfde wijze bezig was.
Wat heeft dit te betekenen, vroeg ik de handelaar, die met een ernstig gezicht heimelijk duidde op een lange magere heer, die midden op straat, in hofkledij, deftig en bedaard over het straatvuil voortliep. Hij was ge-friseerd en gepoederd, hield zijn hoed onder de arm, was in zijde gekleed en droeg een degen, terwijl zijn keurig schoeisel met stenen gespen was versierd. Zo schreed de bejaarde man ernstig en rustig voort; alle ogen waren op hem gevestigd.
Dat is prins Pallagonia, zei de koopman. Hij gaat van tijd tot tijd door de stad, om het losgeld in te zamelen voor de slaven die in Barbarije gevangen gehouden worden. Weliswaar levert deze inzameling nooit veel op, maar het feit blijft toch zo in de herinnering, en vaak vermaken zij die bij hun leven er niets voor overhadden, bij hun dood belangrijke bedragen tot dit doel. Al
sinds vele jaren is de prins president van deze instel-ling en hij heeft enorm veel goed gedaan.
In plaats van zoveel geld te besteden aan die dwaas-heden op zijn landgoed, riep ik uit, had hij het hier-voor moeten gebruiken. Geen vorst ter wereld zou een beter werk hebben kunnen doen.
Waarop de koopman antwoordde: Zo zijn wij immers allemaal ! Voor onze dwaasheden hebben wij altijd graag geld over, maar anderen moeten onze goede werken betalen.
Vrijdag, i) april
Vóór ons heeft graaf Borch de steensoorten van Sici-lië zeer naarstig onderzocht, en wie na hem met de-zelfde bedoelingen het eiland bezoekt, zal hem daar-voor gaarne dank brengen. Ik vind het aangenaam en beschouw het als mijn plicht, de nagedachtenis van een voorganger te eren. Immers ook zelf ben ik slechts de voorganger van een toekomstig geslacht, zowel in het leven als op reis!
De ijver van de graaf schijnt mij overigens groter te zijn geweest dan zijn kennis; hij gaat met een zekere zelfgenoegzaamheid te werk, die in strijd is met de be-scheiden ernst waarmee men dergelijke belangrijke zaken behoort te behandelen. Intussen heb ik veel ge-mak van zijn in kwarto-formaat uitgegeven boekje, dat geheel aan de Siciliaanse steensoorten is gewijd, en, hierdoor voorbereid, kon ik een vruchtbaar be-zoek brengen aan de steenhouwers, die, ofschoon zij vroeger meer te doen hadden, toen kerken en altaren nog met marmer en agaat belegd moesten worden, toch hun handwerk zijn blijven uitoefenen. Bij hen bestelde ik monsters van zachte en harde steen; want zo onderscheiden zij marmer en agaat en wel voorna-melijk hierom, omdat het prijsverschil zich naar dit onderscheid richt. Toch verwerken zij, behalve deze beide steensoorten, nog veel een materiaal dat een produkt van hun kalkovens is. Daarin bevindt zich na het verbrandingsproces een soort van glazuur, dat een tint heeft van licht tot donkerblauw, soms bijna zwart. Deze klompen worden, evenals andere steen-soorten, in dunne platen gesneden en ontlenen hun waarde aan de kracht en de zuiverheid van hun kleur. Zij worden met succes gebruikt in plaats van lapis la-zuli bij het bekleden van altaren, grafmonumenten en andere kerkelijke versieringen.
Een complete verzameling, zoals ik die graag wil heb-ben, is niet voorradig; men zal die mij straks naar Napels zenden. De agaten zijn bijzonder fraai, vooral die, waarin onregelmatige vlekken van gele of rode jaspis met wit, als bevroren, kwarts af-wisselen, waardoor een prachtig effect ontstaat.
Een nauwkeurige nabootsing van zulke agaten, die men op de rug van dunne glasplaten met lakverf had aangebracht, is het enige verstandige wat ik die dag uit die Pallagoniaanse onzin vermocht op te diepen. Zulke glasplaten lenen zich beter tot decoratie dan de echte agaat, omdat men hierbij steeds een groot aantal kleine stukken tot één geheel moet samenvoegen, ter-wijl de grootte van de glasplaten door de architect van tevoren kan worden bepaald. Deze kunstbewer-king verdient ongetwijfeld navolging.
Zonder Sicilië krijgt men geen goede indruk van Italië: hier bevindt zich eerst de sleutel tot alles.
Van het klimaat kan men niet hoog genoeg opgeven; op het ogenblik heerst de regentijd, maar steeds on-derbroken, vandaag onweert het en alles haast zich groen te worden. Het vlas is reeds gedeeltelijk hoog opgeschoten, voor het overige bloeit het. Men meent in de valleien kleine vijvers te zien, zo mooi blauw-groen liggen de vlasakkers beneden in het dal. Er is ontzaglijk veel moois te zien! En mijn reiskameraad is een voortreffelijke kerel, iemand die overal de zonzij-de zoekt, terwijl ik hem in alles zoveel mogelijk tege-moet tracht te komen. Hij heeft reeds heel fraaie schetsen gemaakt en zal het beste meenemen. Wat een vooruitzicht, eens met al mijn schatten weer behouden thuis te komen!
Over het eten en drinken hier te lande heb ik nog niets gezegd, en toch is dat geen kleinigheid. De groenten zijn heerlijk, vooral de sla is mals en smakelijk als melk; men begrijpt waarom de Ouden haar lactuca1 hebben genoemd. De olie en de wijn, alles heel goed, en zij zouden nog beter kunnen zijn wanneer men aan hun bereiding meer zorg besteedde. Vis van de beste en fijnste kwaliteit. Ook hebben wij dezer dagen heel goed rundvlees gehad, ofschoon het anders niet zo bijzonder is.
Nu van het middageten naar het venster! Op straat! Er werd een misdadiger begenadigd, wat steeds ter ere van de heilbrengende paasweek geschiedt. Een broe-derschap brengt hem
1 Van lactus = melk; ons 'Latuw'. - Vert.
tot onder een voor de leus opgerichte galg; daar moet hij voor de ladder een gebed doen en de ladder kus-sen, dan wordt hij weer weggevoerd. Het was een knappe man uit de burgerstand, gefriseerd, met een witte mantel aan, een witte hoed op, alles wit. Hij droeg zijn hoed in de hand en wanneer men hem hier en daar wat met gekleurde linten had mogen versie-ren, zou hij als herdersfiguur op een gemaskerd bal volkomen op zijn plaats zijn geweest.
ƒ j en 14 april
En zo bleek mij dan kort voor het scheiden van de markt een zonderling avontuur beschoren te zijn, waarover ik zo dadelijk uitvoerig berichten wil.
Reeds gedurende de gehele tijd van mijn verblijf hier hoorde ik aan onze gemeenschappelijke tafel in het hotel allerlei vertellen over de afkomst en de lotgeval-len van Cagliostro. De in-gezetenen van Palermo wa-ren het erover eens, dat een zekere Joseph Balsamo in hun stad geboren was. Hij had zich berucht gemaakt wegens allerlei schurkerijen en was verbannen. Of de-ze echter een en dezelfde persoon was als graaf Cag-liostro, daarover waren de meningen verdeeld. Enke-len die hem vroeger gezien hadden, meenden hem te herkennen van een af-bselding die bij ons algemeen in omloop is en die ook tot Palermo doorgedrongen bleek te zijn.
Tijdens zulk een gesprek beriep een van de gasten zich op de bemoeiingen van een rechtsgeleerde te Pa-lermo, teneinde in deze zaak tot klaarheid te komen. Deze had van het Franse ministerie opdracht gekregen een onderzoek in te stellen naar de afkomst van een man, die de brutaliteit had gehad ten aanschouwen van geheel Frankrijk, ja men kon wel zeggen ten aan-schouwen van de gehele wereld, bij een belangrijk en ge-vaarlijk proces de dwaaste verhalen op te hangen.
Deze rechtsgeleerde had nu, naar men vertelde, de stamboom van Joseph Balsamo opgesteld en een memorie met nadere en onder ede bevestigde verkla-ringen naar Frankrijk gezonden, waar men er naar alle waarschijnlijkheid publiekelijk gebruik van zou ma-ken.
Ik uitte de wens, deze rechtsgeleerde, van wie buiten-dien veel goeds werd gezegd, te leren kennen, en de verteller bood zich aan, mij bij hem te introduceren en mij naar hem te vergezellen.
18. GOETHE OF TISCHBEIN: Voerman met S
Enkele dagen later gingen wij erheen en troffen hem aan in gesprek met een cliënt. Toen hij diens zaak af-gehandeld had en wij samen het maal hadden ge-bruikt, haalde hij een manuscript te voorschijn, dat de stamboom van Cagliostro, een kopie van de daartoe nodige bewijsstukken en een concept van de memorie die naar Frankrijk gezonden was, bevatte.
Hij legde mij de stamboom voor en gaf mij er de no-dige ver-klaringen bij, waarvan ik hier zoveel ter sprake breng als nodig is, om zich een betere voorstel-ling van de zaak te maken.
De overgrootvader van moederszijde van Joseph Bal-samo was Mattheus Martello. De eigennaam van zijn overgrootmoeder is onbekend. Uit dit huwelijk ont-sproten twee dochters, waarvan de ene, Maria met name, huwde met Joseph Braco-nieri en de groot-moeder van Joseph Balsamo werd. Terwijl de andere, Vincenza geheten, trouwde met Joseph Cagliostro, die afkomstig was uit een klein plaatsje La Noara, acht mijlen van Messina. In verband hiermee meen ik er goed aan te doen op te merken, dat er te Messina nog twee klokkengieters leven van die naam. De oudtante hield later Joseph Balsamo ten doop; hij ontving de doopnaam van haar man en voegde ten slotte, toen hij in het buitenland vertoefde, ook de naam Caglio-stro van zijn oudoom bij de zijne.
Het echtpaar Braconieri had drie kinderen: Felicitas, Mattheus en Antonius.
Felicitas huwde met Peter Balsamo, de zoon van een lint-handelaar in Palermo, Antonius Balsamo, die vermoedelijk van Joodse afkomst was. Peter Bal-samo, de vader van de beruchte Joseph, ging failliet en stierf op vier en veertigjarige leeftijd. Zijn weduwe, die nog in leven is, schonk hem behalve de genoemde Joseph nog een dochter Johanna Joseph-Maria, die huwde met Johan-Baptista Capitummino; zij kreeg drie kinderen en stierf.
De memorie, die ons door de vriendelijke samensteller werd voorgelezen en die hij mij op mijn verzoek enke-le dagen in bruikleen afstond, berustte op doopbrie-ven, huwelijkscontracten en andere officiële stukken, die zorgvuldig waren bijeengebracht. Zij bevatte ten naaste bij de feiten — zoals ik uit een uittreksel dat ik toentertijd gemaakt heb zie — die ons thans uit de te Rome berustende processtukken bekend zijn gewor-den, en Wel dat Joseph Balsamo begin juli 1743 te Palermo is geboren, door Vincenza Martello, gehuwd met Cagliostro, ten doop is ge
houden en dat hij in zijn jeugd toegetreden is tot de orde der barmhartige broeders, een orde die zich in het bijzonder met het verplegen van zieken bezig-houdt, dat hij vervolgens al dadelijk had getoond gro-te gaven en bekwaamheden voor de studie der medi-cijnen te bezitten, maar dat men hem wegens zijn slecht gedrag van de universiteit had moeten verwij-deren en dat hij later in Palermo als tovenaar en schatgraver opgetreden was.
Zijn grote vaardigheid in het nabootsen van allerlei handschriften, liet hij niet ongebruikt (zo vervolgt de memorie). Hij vervalste of vervaardigde op eigen ge-legenheid een oud document, waardoor er een twist ontstond over het eigen-domsrecht op enkele goe-deren. Hij werd verhoord, geraakte in gevangenschap, ontvluchtte, waarna zijn aanhouding bij openlijke be-kendmaking werd gelast. Hij reisde door Calabrië naar Rome, waar hij de dochter van een koperslager trouwde. Van Rome keerde hij naar Napels terug on-der de naam van markies Pellegrini. Hij waagde zich weer naar Palermo, werd herkend, gevangen genomen en kwam weer vrij op een manier, die waard is dat ik er uitvoerig verslag van uitbreng.
De zoon van een der eerste Siciliaanse families, van een grootgrondbezitter, een man die aan het hof te Napels een hoge positie bekleedde, verbond met een sterk lichaam en een onbeheerst gemoed alle over-moed, waartoe rijke en voorname lieden zonder geest en beschaving zich gerechtigd plegen te voelen. Donna Lorenza wist hem voor zich te winnen, en van hem verwachtte de zogenaamde markies Pellegrini al zijn heil. De prins deed openlijk blijken, dat hij het pas gearriveerde paar onder zijn bescherming had gesteld; maar hoe barstte hij in woede uit, toen Joseph Bal-samo, op verzoek van de partij die door zijn bedriege-rijen schade had geleden, opnieuw in de gevangenis werd gebracht. Hij probeerde allerlei middelen om hem te bevrijden, en toen dit hem niet gelukken wilde, dreigde hij in de kamer van de president, de advocaat van de tegenpartij bont en blauw te zullen slaan, wanneer hij niet onmiddellijk de inhechtenisneming van Balsamo ongedaan maakte. Toen de zaakwaar-nemer van de tegenpartij weigerde, greep hij hem beet, gaf hem een pak ransel, wierp hem op de grond, schopte hem en kon slechts met moeite van verdere mishandelingen worden afgehouden, toen de presi-dent zelf op het lawaai kwam toelopen en hem tot de orde riep.
Deze, een afhankelijk man met een zwak karakter, waagde het niet de belediger te straffen; de tegenpartij en haar zaakwaarnemer kropen eveneens in hun schulp en Balsamo werd in vrijheid gesteld, zonder dat zich bij de akten een officieel stuk betreffende zijn vrijlating bevindt, noch wie haar bevolen heeft, noch op welke wijze zij is geschied.
Spoedig daarop vertrok hij weer uit Palermo en maakte verscheidene reizen, waarvan de schrijver van zijn levensbericht slechts onvolledige mededelingen wist te verstrekken.
De memorie eindigde met een scherpzinnig bewijs van het feit dat Cagliostro en Balsamo één en dezelfde persoon waren, een stelling die toentertijd moeilijker was vol te houden dan thans het geval is, nu wij de samenhang van de geschiedenis geheel hebben leren kennen.
Wanneer ik toen niet reeds het vermoeden had gehad, dat men in Frankrijk een publiek gebruik van deze be-scheiden zou maken, zodat ik ze wellicht bij mijn te-rugkeer reeds gedrukt zou aantreffen, was het mij ge-oorloofd geweest er een afschrift van te maken en mijn vrienden en het publiek al eerder van allerlei in-teressante omstandigheden op de hoogte te brengen.
Intussen hebben wij het meeste en meer dan de bo-vengenoemde memorie bevatten kon, vernomen van een zijde die vroeger slechts een stroom van onjuist-heden placht te produceren. Wie had durven denken dat Rome eens zoveel zou bijdragen om de wereld in-zicht te geven in de juiste toedracht van de zaak en ter volledige ontmaskering van een bedrieger, gelijk thans gebeurd is door de uitgave van een uittreksel uit de proces-stukken! Want ofschoon dit geschrift veel in-teressanter had kunnen zijn en behoren te zijn, het blijft toch in elk geval een fraai document in handen van ieder verstandig mens, die het tot zijn leedwezen heeft moeten aanzien, dat bedrogenen, half-bedrogenen en bedriegers jarenlang deze man en zijn fratsen vereerden, zich door hun omgang met hem boven anderen verheven achtten en van de hoogte van hun naïeve eigenwaan met deernis neerzagen op het gezonde menselijke verstand, zo zij het al niet zonder meer geringschatten.
Wie zweeg niet graag gedurende die tijd? En daarom kan ik het ook eerst nu, nadat de gehele zaak beslist en er geen strijd meer over mogelijk is, van mij ver-krijgen, ter completering van de akten datgene wat mij omtrent deze kwestie bekend geworden is, mee te delen.
Toen ik in de stamboom vermeld vond, dat verschei-dene personen, in het bijzonder de moeder en een zus-ter, nog in leven moesten zijn, maakte ik aan de ver-vaardiger van de memorie mijn wens kenbaar hen te ontmoeten en de bloedverwanten van een zo zonder-linge figuur van nabij te leren kennen. Hij antwoord-de, dat het moeilijk zou zijn dit te bereiken, daar deze mensen, arm maar eerbaar, zeer teruggetrokken leef-den, niet gewoon waren vreemdelingen te ontmoeten en dat buitendien het argwanend karakter, dat aan het volk eigen is, uit een dergelijk bezoek alle mogelijke conclusies zou trekken; maar hij verklaarde zich gaar-ne bereid zijn klerk naar mij toe te sturen, die bij de familie geen onbekende was en van wie hij de medede-lingen en documenten waaruit de stamboom was sa-mengesteld, ontvangen had.
De volgende dag verscheen de klerk en opperde enige bezwaren met betrekking tot het plan. Ik heb, zeide hij, het tot nog toe steeds vermeden deze lieden weer onder ogen te komen; want om hun huwelijkscontrac-ten, doopbewijzen en andere papieren in handen te krijgen en daarvan wettige afschriften te kunnen ma-ken, moest ik een bijzondere list te baat nemen. Ik sprak bij die gelegenheid over een familie-stipendium dat ergens vacant was en gaf hun te verstaan, dat de jonge Capi-tummino hiervoor waarschijnlijk een goe-de kans maakte, maar dat men vóór alles een stam-boom moest laten vervaardigen, om te zien in hoever-re de knaap daarop rechten zou kunnen doen gelden; weliswaar zou later alles aankomen op onderhande-lingen, die ik verklaarde op mij te willen nemen wan-neer men mij voor mijn bemoeiingen een billijk deel van de te ontvangen som zou toezeggen. Verheugd bewilligden de goede mensen in alles; ik kreeg de be-schikking over de nodige papieren, afschriften werden gemaakt, de stamboom uitgewerkt, en sinds die tijd wacht ik mij ervoor bij hen aan te komen. Nog slechts enkele weken geleden kreeg de oude Capitummino mij in het vizier, en ik wist mij niet anders te verontschul-digen dan door hem erop te wijzen, dat dergelijke za-ken zich altijd in een traag tempo plegen af te wikke-len.
Tot zover de klerk. Daar ik echter niet afzag van mijn voornemen, kwamen wij na enig overleg tot de con-clusie, dat ik mij voor een Engelsman zou uitgeven, die de familie berichten kwam brengen van Caglio-stro, die, nadat hij zo juist uit de Bastille ontslagen was, naar Londen was overgestoken.
Op het afgesproken uur, het zal zo ongeveer drie uur in de namiddag zijn geweest, begaven wij ons op weg. Het huis lag in de hoek van een steeg, niet ver van de hoofdstraat, il Cassaro geheten. Wij beklommen een armzalige trap en kwamen dade-lijk in de keuken. Een vrouw van middelbare lengte, zwaar en gezet, zonder overmatig dik te zijn, was bezig de vaat te wassen. Zij was proper gekleed en sloeg, toen wij binnentraden, het ene einde van haar schort op, om de vuile kant voor ons te ver-bergen. Zij zag mijn gids vol blijde verwachting aan en zei: Signor Giovanni, brengt u ons goede berichten? Hebt u resultaat gehad?
Hij antwoordde: Wat onze zaak betreft ben ik nog niet geslaagd ; maar hier is een vreemdeling die u de groe-ten van uw broeder komt brengen en u vertellen kan, waar hij zich op het ogenblik bevindt.
Dat ik hun de groeten brengen zou, was niet helemaal volgens onze afspraak, maar het gesprek was nu eenmaal zo begonnen. — Kent u mijn broeder? vroeg zij. — Geheel Europa kent hem, antwoordde ik; en ik denk, dat het u aangenaam zal zijn, te vernemen dat hij zich in veiligheid bevindt en dat het hem goed gaat, want ik kan niet anders aannemen, of u zult tot nog toe over zijn lot bezorgd zijn geweest. — Gaat u bin-nen, zei zij; ik kom dadelijk bij u. - En ik betrad met de klerk de kamer.
Het was een groot en hoog vertrek, dat men bij ons een zaal zou noemen; maar het scheen ook bijna het enige vertrek in de woning van de familie te zijn. Door slechts één venster viel het licht op de grote muren, die eens geverfd waren geweest en waarop ongekleur-de platen van heiligen in vergulde lijsten hingen. Twee grote bedden zonder gordijnen stonden aan de ene wand, een bruin kastje, dat de vorm van een schrijfta-fel had, aan de andere. Oude stoelen met rieten zittin-gen, waarvan de leuningen vroeger verguld waren ge-weest, stonden ernaast, en de bakstenen van de vloer waren op vele plaatsen diep uitgesleten. Overigens zag alles er keurig uit en wij begaven ons naar de fa-milie, die aan het andere einde van de kamer bij het enige raam bij elkaar zat.
Terwijl mijn gids aan de oude juffrouw Balsamo, die in een hoek zat, de reden van mijn bezoek uitlegde en hij zijn woorden wegens de doofheid van het goede oudje meermalen luid moest herhalen, had ik gelegen-heid de kamer en de overige personen
op mijn gemak op te nemen. Een meisje van ongeveer zestien jaar, goed gebouwd, maar wier gelaatstrekken door de pokken waren geschonden, stond aan het venster; naast haar een jongmens, wiens onaange-naam, eveneens door de pokken geschonden uiterlijk mij niet minder trof. In een leunstoel zat, of liever lag, juist tegenover het venster, een zieke, vormeloze ge-stalte, die aan een soort slaapziekte scheen te lijden.
Nadat mijn gids met zijn uiteenzettingen gereedgeko-men was, nodigde men ons uit plaats te nemen. De oude vrouw stelde mij enkele vragen, die ik mij echter moest laten vertalen, voor ik ze beantwoorden kon, omdat ik het Siciliaanse dialect niet machtig was.
Ik keek intussen met welgevallen naar de oude vrouw. Zij was van middelbare lengte, was daarbij goed ge-bouwd; op haar regelmatige gelaatstrekken, die door de ouderdom niet waren aangetast, lag een vrede die gewoonlijk mensen genieten, die niet meer horen kun-nen; de klank van haar stem was zacht en aangenaam.
Ik beantwoordde haar vragen, en mijn antwoorden moesten op hun beurt weer voor haar vertaald wor-den.
Het langzame tempo van ons gesprek gaf mij gelegen-heid mijn woorden goed te overwegen. Ik vertelde haar, dat haar zoon in Frankrijk was vrijgesproken en zich op het ogenblik in Engeland bevond, waar men hem goed had ontvangen. De vreugde die zij over deze berichten uitte, werd vergezeld van betuigingen ener oprechte vroomheid, en daar zij nu wat luider en langzamer sprak, kon ik haar beter volgen. Intussen was haar dochter binnengekomen en had plaatsgeno-men naast mijn gids, die haar wat ik verteld had woord voor woord oververtelde. Zij had een schone schort voorgedaan en haar haar opnieuw onder het haarnet opgemaakt. Hoe meer ik naar haar keek en haar met haar moeder vergeleek, des te meer trof mij het onderscheid tussen beide vrouwen. Een levendige, gezonde zinnelijkheid sprak uit de gehele figuur van de dochter; zij zal een vrouw van ongeveer veertig jaar zijn geweest. Met opgewekte blauwe ogen zag zij monter om zich heen, zonder dat ik in haar blik enige argwaan vermocht te bespeuren. Wanneer zij zat, zou men denken dat zij langer was dan in werkelijkheid het geval was; haar houding was karakteristiek, zij zat met voorovergebogen lichaam en had de handen op de knieën gelegd. Overigens herinnerde mij de meer afgeplatte dan scherpe vorm van haar gelaat aan het portret van haar broeder, dat wij van de bekende ets kennen. Zij vroeg mij verschillende dingen over mijn reis en over mijn plan Sicilië te leren kennen, en was ervan over-tuigd dat ik zeker terug zou komen om met hen het feest van de heilige Rosalia te vieren.
Daar intussen de grootmoeder weer enkele vragen aan mij had gedaan en ik bezig was haar te antwoorden, sprak de dochter fluisterend met mijn metgezel, maar zo, dat ik reden had te vragen waarover het gesprek liep. Hij zei daarop, dat juffrouw Capitummino hem vertelde, dat haar broeder haar nog honderdveertig gulden schuldig was; zij had bij zijn overhaast vertrek uit Palermo enige panden voor hem ingelost, maar sinds die tijd niets meer van hem gehoord, noch geld of enige andere ondersteuning van hem ontvangen, ofschoon hij, naar zij hoorde, grote rijkdommen bezat en een vorstelijke staat voerde. En zij vroeg mij nu, of ik het niet op mij wilde nemen, na mijn terugkeer hem op een gepaste wijze aan deze schuld te herinneren en te bewerken dat hij haar een ondersteuning gaf, ja of ik niet een brief voor hem wilde meenemen of tenmin-ste ervoor wilde zorgen dat hij hem in handen kreeg. Ik verklaarde mij hiertoe bereid. Zij vroeg waar ik woonde, opdat zij mij de brief zou kunnen laten be-zorgen. Ik wilde haar echter mijn adres liever niet zeg-gen, en verklaarde mij bereid de volgende dag tegen de avond de brief zelf te komen halen.
Zij deed mij daarop uitvoerig verslag van de moeilijke omstandigheden waarin zij verkeerde: zij was een we-duwe met drie kinderen, van wie een meisje in een klooster werd opgevoed; het andere was hier aanwe-zig, terwijl haar zoon zo juist naar school was gegaan. Behalve deze drie kinderen had zij haar moeder bij zich, die zij moest onderhouden, terwijl zij bovendien nog uit christelijke liefde een ongelukkige zieke bij zich in huis genomen had, waardoor haar last nog verzwaard werd; al werkte zij van de vroege morgen tot de late avond, toch was dit amper voldoende om zich en haar gezin van het nodige te voorzien. Welis-waar was zij ervan overtuigd dat God deze goede werken niet onbeloond zou laten, maar zij ging toch zeer gebukt onder de last, die zij reeds zo lang had ge-dragen.
De jonge mensen mengden zich ook in het gesprek, en het onderhoud werd levendiger. Terwijl ik met de an-deren sprak, hoorde ik dat de oude vrouw aan haar dochter vroeg, of ik ook wel dezelfde godsdienst als die zij aanhingen was toegedaan.
Ik kon merken, dat de dochter op een handige wijze het antwoord trachtte te ontwijken, doordat zij, voor zover ik begreep, er haar moeder op wees, dat de vreemdeling hun goedgezind scheen te zijn en dat het niet recht pas gaf, iemand dadelijk op dit punt te on-dervragen.
Toen zij hoorden dat ik van plan was spoedig Paler-mo te verlaten, drongen zij erop aan, in elk geval te-rug te komen; en vooral prezen zij de hoogtijdagen van het feest ter ere van de heilige Rosalia, zoals er op de gehele wereld geen tweede gevonden wordt en ge-vierd.
Mijn begeleider, die reeds lang lust had gehad heen te gaan, maakte eindelijk door op te staan een einde aan het gesprek, en ik beloofde de volgende dag tegen de avond terug te komen en de brief te halen. Mijn bege-leider was blij dat alles zo goed was afgelopen, en wij namen voldaan afscheid van elkaar.
Men kan zich indenken, welk een indruk deze arme, godvruchtige, vriendelijke familie op mij had ge-maakt. Mijn nieuwsgierigheid was bevredigd; maar de natuurlijke en voorkomende wijze waarop men zich had gedragen, had mijn deel-neming opgewekt, die nog toenam, toen ik er verder over nadacht.
Tegelijk echter ontwaakte in mij een zekere bezorgd-heid met het oog op de volgende dag. Het sprak van-zelf, dat mijn verschijning, die hen op het eerste ogen-blik had verrast, na mijn vertrek tot allerlei gedachten bij hen aanleiding moest geven. Door de stamboom was mij bekend dat nog andere leden van de familie in leven waren; het lag daarom voor de hand, dat zij hun vrienden bijeen zouden roepen, om in hun tegen-woordigheid zich nog eens alles te laten vertellen, wat zij de vorige dag met verbazing van mij hadden ge-hoord. Mijn doel had ik bereikt, en het kwam er nu nog slechts op aan, dat avontuur tot een goed einde te brengen. Ik begaf mij daarom de volgende dag dade-lijk na tafel op eigen gelegenheid naar hun woning. Zij waren zeer verbaasd mij te zien binnentreden. De brief was nog niet klaar, zeiden zij, en enige van hun bloedverwanten wilden ook graag met mij kennis ma-ken, zij zouden tegen de avond komen. Ik antwoordde dat ik reeds de volgende morgen vroeg moest vertrek-ken, dat ik nog enkele bezoeken had af te leggen en ook nog moest pakken, zodat ik liever maar wat vroeger dan helemaal niet had willen komen.
Intussen kwam de zoon binnen, die ik de vorige dag niet had gezien. Hij leek van gestalte en gezicht op zijn zuster. Hij bracht de brief die men mij mee wilde ge-ven en die hij, zoals in deze streken gebruikelijk is, buitenshuis een der publieke brief-schrijvers had laten gereedmaken. Het jongmens maakte een stille, weinig opgewekte en bescheiden indruk; hij informeerde naar zijn oom, vroeg naar diens rijkdom en uitgaven, en voegde er zuchtend aan toe, waarom hij zijn familie toch zo helemaal scheen te hebben vergeten. Het zou een uitkomst voor ons zijn, vervolgde hij, wanneer hij hier eens naar toe kwam en zich om ons bekommeren wilde; maar, vervolgde hij, hoe is hij erbij gekomen, u te vertellen, dat hij nog familie in Palermo had? Men zegt dat hij ons overal verloochent en zich uitgeeft voor iemand van hoge geboorte. Ik beantwoordde de-ze vraag, die het gevolg was van de onvoorzichtigheid die mijn begeleider bij ons eerste bezoek had begaan, op een wijze, die het waarschijnlijk maakte, dat de oom, hoewel hij tegenover het publiek er reden toe had zijn afkomst geheim te houden, deze echter tegen-over zijn vrienden en bekenden niet verborgen hield.
De zuster, die gedurende dit gesprek naderbij geko-men was en door de tegenwoordigheid van de broe-der, maar waarschijnlijk ook door de afwezigheid van de vriend van gisteren meer moed kreeg, begon even-eens heel aardig en levendig te spreken. Zij verzochten mij dringend hun oom, wanneer ik hem schreef, niet te verzwijgen hoe moeilijk zij het hadden; maar tevens drongen zij er bij mij op aan, wanneer ik mijn reis door Sicilië had gemaakt, terug te komen en met hen het feest van de heilige Rosalia te vieren.
De moeder viel haar kinderen bij. Mijnheer, zei ze, of-schoon het eigenlijk niet te pas komt, dat ik, terwijl ik een volwassen dochter heb, vreemde mannen in mijn huis ontvang, en men reden heeft zich zowel voor mogelijk gevaar als voor praatjes te hoeden, verzeker ik u dat gij toch steeds welkom bij ons zult zijn, wan-neer u in deze stad mocht terugkeren.
O ja, antwoordden de kinderen; wij zullen mijnheer bij het feest als gids dienen, wij zullen hem alles laten zien, wij zullen op de tribunes gaan zitten, vanwaar men het beste gezicht op de plechtigheden heeft. Wat zal hij de grote praalwagen schitterend vinden en vooral de prachtige illuminatie!
Intussen had de grootmoeder de brief gelezen en nog eens overgelezen. Toen zij vernam, dat ik afscheid wilde nemen, stond zij op en overhandigde mij het opgevouwen papier. Zegt
u mijn zoon, begon zij met een nobele levendigheid, ja met een soort van geestdrift, zegt u mijn zoon, hoe ge-lukkig mij de berichten hebben gemaakt, die u mij van hem hebt gebracht; zeg hem, dat ik hem zó aan mijn hart druk, - hier breidde zij haar armen uit en preste ze weer op haar borst tezamen, — dat ik dagelijks God en de Heilige Maagd voor hem bid, dat ik hem en zijn vrouw mijn zegen geef en dat ik slechts wens, hem voor mijn dood nog eens te zien met deze ogen, die zoveel tranen om hem hebben vergoten.
De karakteristieke sierlijkheid van de Italiaanse taal begunstigde de keuze van deze woorden en de edele zinsbouw, die buitendien nog begeleid werden door de levendige gebaren waarmee dit volk gewoon is aan zijn uitingen een ongelooflijke bekoring te geven.
Ik nam niet zonder ontroering van hen afscheid. Zij gaven mij allen de hand, de kinderen deden mij uitge-leide tot de deur, en terwijl ik de trap afging, snelden zij naar het balkon, dat zich voor het raam bevond dat van de keuken uitzag op straat, riepen mij toe, wuifden en herhaalden dat ik niet vergeten mocht te-rug te komen. Ik zag ze nog op het balkon staan, toen ik de hoek van de straat om ging.
Ik behoef niet te zeggen, dat het feit dat ik zo begaan was met het lot van deze familie, de levendige wens in mij wakker riep, hun van dienst te zijn en hen te hel-pen bij hun moeilijkheden. Zij waren nu door mij nogmaals om de tuin geleid en door de nieuwsgierig-heid van Noord-Europa op weg voor de tweede maal te worden bedrogen in hun hoop op onverwachte hulp.
Mijn eerste gedachte was, hun vóór mijn vertrek de honderdveertig gulden te doen toekomen, die de vluchteling hun schuldig was gebleven, en door het vermoeden dat ik deze som weer van hem hoopte te-rug te krijgen, mijn geschenk te camoufleren; maar toen ik thuis mijn rekening opmaakte en mijn onkos-ten beraamde, zag ik wel, dat in een land waar door gebrek aan behoorlijke communicatiemiddelen de af-standen als het ware tot in het oneindige toenemen, ik mijzelf in moeilijkheden zou brengen wanneer ik het op mij nam, de laagheid van een brutale vlerk te ver-effenen met een oprecht gemeende goedhartigheid.
Tegen de avond bracht ik nog een bezoek aan mijn koopman en vroeg hem, hoe het morgen gaan moest met het feest, aangezien er dan een grote processie door de stad zou trekken en de onderkoning zelf het Allerheiligste te voet zou begeleiden. Het geringste windstootje zou immers God en mensen in dichte stofwolken moeten hullen.
De joviale man antwoordde, dat men zich in Palermo steeds op een wonder verliet. Reeds meer dan eens was er in dergelijke gevallen een geweldige stortregen losgebroken en had de steilst aflopende straat tenmin-ste ten dele schoongespoeld en zo de processie een schone weg gebaand. Ook ditmaal koesterde men de-zelfde verwachting en niet zonder grond, want de lucht betrok en beloofde 's nachts regen.
Zondag, IJ april
En zo gebeurde het ook. In de afgelopen nacht viel er een geweldige plasregen. Dadelijk liep ik de volgende morgen de straat op, om getuige van het wonder te zijn. En het was werkelijk wonderlijk genoeg. De tus-sen de aan beide zijden van het trottoir ingesloten stroom van regenwater had het lichtste straatvuil de hellende straat afgespoeld, deels naar de zee, deels naar de riolen, voor zover deze niet waren verstopt, terwijl het grovere vuil hierdoor in elk geval van de ene plaats naar de andere geschoven was, waardoor op het plaveisel grillige, zuivere spiralen waren ont-staan. Nu waren honderden mensen in de weer om met schoffels, bezems en mestvorken de schone plek-ken te vergroten en met elkaar in verbinding te bren-gen, door de nog overgebleven vuilresten nu eens aan de ene en dan weer aan de andere kant van de straat op hopen te vegen. Het gevolg hiervan was dan, dat de processie, wanneer zij begon, werkelijk een schone slingerweg door de vuile rommel voor zich had, en zowel de gehele geestelijkheid in hun lange gewaden als de keurig geschoeide adel met de onderkoning aan de spits, ongehinderd en zonder zich vuil te maken voort konden schrijden. Het was alsof ik de kinderen Israëls voor mij zag, wie door engelenhand een droog pad werd bereid door modder en vuil, en deze gelijke-nis verfraaide voor mij de op zichzelf onverdraaglijke aanblik van zoveel vrome en keurig geklede mensen, die ik biddend en met alle pracht en praal zag trekken door een allee van dampende mesthopen.
Op de trottoirs kon men evenals voorheen goed lo-pen, maar
in het centrum van de stad, waarheen wij juist van-daag van plan waren te gaan, om allerlei te bezichti-gen waaraan wij nog steeds niet toegekomen waren, was het bijna onmogelijk vooruit te komen, ofschoon men ook hier niet verzuimd had het straat-vuil op hopen te vegen.
De feestelijkheden gaven ons aanleiding een bezoek te brengen aan de hoofdkerk en haar bezienswaardighe-den en tevens, omdat wij nu toch eenmaal op de been waren, onze aandacht aan andere gebouwen te schen-ken; hierbij genoten wij zeer van een Moors huis, dat uitnemend bewaard was gebleven. Het was niet groot, maar bevatte mooie, ruime harmonische vertrekken van goede afmetingen; in een noordelijk klimaat zou het niet goed bewoonbaar zijn, maar in zuidelijke streken levert het een zeer welkome verblijfplaats op. De bouwkundigen moeten ons hier maar eens een plattegrond van verstrekken.
Ook bezochten wij een weinig aantrekkelijke lokali-teit, waarin zich verscheidene overblijfselen van an-tiek marmeren beelden bevonden; wij hadden echter geen geduld ze te ontcijferen.
Maandag, 16 april
Daar wij ons nu zelf moeten bedreigen met een aan-staand vertrek uit dit paradijs, hoopte ik vandaag in het park nog eens ten volle mijn hart op te halen, mijn dagelijkse portie in de Odyssee te lezen en op een wandeling naar het dal, aan de voet van de Rosalia-berg, het ontwerp van mijn Nausikaa in de geest ver-der uit te werken en na te gaan, of aan dit onderwerp geen dramatische zijde was te vinden. Dit alles is, zo al niet met veel resultaat, dan toch op zeer aangename wijze geschied. Ik bracht het ontwerp op papier en kon niet nalaten enkele passages, die mij bijzonder aantrokken, op te zetten en uit te werken.
Dinsdag, ly april
Het is een ware ramp, wanneer men door allerlei gees-ten achtervolgd en in verleiding wordt gebracht! Vanmorgen ging ik heel rustig en met het vaste voor-nemen verder te spinnen aan mijn dichterlijke dromen naar het park; maar eer ik erop bedacht was, greep mij een ander spook beet, dat mij gedurende deze da-gen reeds telkens achternageslopen was. De vele plan-ten, die ik anders slechts in kuipen en potten, ja zelfs de langste tijd van het jaar slechts gewoon was achter glas te zien, staan hier fris en vrolijk onder de blote hemel, en daar zij hier volkomen op hun plaats zijn, spreken zij meer tot ons. Bij de aanblik van zoveel nieuwe en opnieuw geziene plantenvormen kwam mijn oude idee-fixe weer in mij boven, of ik niet onder al deze planten de oerplant zou kunnen ontdekken. Die moet toch ergens te vinden zijn! Hoe zou ik an-ders kunnen weten welke levensvorm tot het rijk der planten behoort en welke niet, wanneer zij niet alle naar éénzelfde voorbeeld waren tot stand gekomen?
Ik gaf mij moeite te onderzoeken, in welk opzicht dan die vele afwijkende vormen van elkaar onderscheiden zijn. En ik vond, dat zij steeds meer gelijkenis met el-kaar vertoonden dan dat zij van elkaar verschilden, maar wilde ik er dan mijn botanische terminologie op toepassen, dan ging dat wel, maar het leverde geen re-sultaat op, en dat alles maakte mij onrustig, zonder dat het mij verder hielp. Weg waren mijn mooie dich-terlijke plannen; de tuin van Alcinoüs was verdwe-nen, de tuin der wereld had zich ontsloten. Waarom zijn wij, moderne mensen, toch zo verstrooid; waar-om laten wij ons meeslepen door gedachten, die wij toch niet kunnen benaderen, noch ten einde denken!
Alcamo, woensdag 18 april
Vroegtijdig reden wij uit Palermo weg. Kniep en de koetsier hadden bij het in- en oppakken van onze ba-gage zich duchtig geweerd. Langzaam reden wij berg-opwaarts langs de prachtige weg, die wij reeds bij ons bezoek aan San Martino hadden leren kennen, en wij bewonderden nogmaals een van de prachtige fontei-nen aan de kant van de weg, toen wij op de sobere le-venswijze die in dit land gebruikelijk is werden voor-bereid. Onze rijknecht namelijk droeg aan een lederen riem een klein wijnvaatje, zoals onze marketentsters erop na plegen te houden, en het scheen voldoende wijn te bevatten voor enkele dagen. Wij verbaasden er ons daarom over, toen hij op een van de vele drink-bakken afreed, de stop van het vaatje nam en er water bij liet lopen. Daar wij als echte Duitsers hierover ten hoogste verbaasd waren, vroegen wij hem wat hij daarmee voorhad, of het vaatje dan niet geheel met wijn gevuld was. Waarop hij heel kalm, alsof het de gewoonste zaak van de wereld was, antwoordde dat hij een derde deel ervan leeg had gelaten en dat het,
aangezien niemand hier de wijn onvermengd drinkt, beter was de inhoud van het gehele vaatje maar ineens deze bewerking te doen ondergaan; dan vermengden de vloeistoffen zich beter, en bovendien was men er immers niet zeker van, dat men overal water zou kunnen vinden. Inmiddels was het vaatje gevuld en wij moesten ons schikken in dit oude Oosterse huwe-lijksgebruik.
Toen wij nu achter Monreale op de hoogvlakte aan-kwamen, hadden wij het uitzicht op een prachtige omgeving, die overigens meer van belang was in his-torisch opzicht dan uit economisch oogpunt. Rechts reikte ons uitzicht tot aan de zee, die tussen de grillig-ste voorgebergten langs beboste en boomloze oevers zich lijnrecht aan de horizon aftekende en zo in haar volmaakte rust verrukkelijk contrasteerde met de woeste kalkrotsen. Kniep kon zich niet weerhouden hiervan enkele kleinere schetstekeningen te maken.
Nu zijn wij in Alcamo, een stil, zindelijk stadje. Ons comfortabele hotel dient om zijn gunstige ligging te worden geprezen, daar men van hier uit gemakkelijk een bezoek kan brengen aan de afgelegen en eenzame tempel van Segesta.
Donderdag, iy april
Het aangenaam verblijf in een rustig bergstadje als dit trekt ons aan, en wij besluiten daarom hier de gehele dag door te brengen. Laat mij dus in de eerste plaats wat mogen vertellen van onze wederwaardigheden van gisteren.
Reeds eerder loochende ik de originaliteit van prins Pallagonia; hij heeft voorgangers gehad en voorbeel-den gekend. Op de weg naar Monreale staan twee monsters bij een fontein en op de rand enige vazen, geheel alsof de prins ze besteld had.
Achter Monreale, wanneer men de mooie weg verlaat en in rotsachtige streken komt, liggen er boven op de bergrug stenen langs de weg, die ik op grond van hun gewicht en verwering voor ijzererts hield. Alle hellin-gen zijn bebouwd en dragen beter of slechter vrucht. De kalksteen was rood, de verweerde aarde op zulke plaatsen ook. Deze rode aarde, die het midden houdt tussen klei en kalk, treft men bijna overal aan, de grondsoort is zwaar, er bevindt zich geen zand onder, maar zij is bijzonder geschikt voor tarwe. Wij troffen oude, heel sterke, maar verminkte olijfbomen aan.
Onder de beschutting van een open veranda, die zich voor een primitieve herberg bevond, gebruikten wij een eenvoudig ontbijt. Honden verslonden gulzig de weggeworpen vellen van onze worst, een bedeljongen joeg ze weg en at met graagte de schillen van de ap-pels die wij verorberden; maar hij werd op zijn beurt door een oude bedelaar verjaagd. Concurrentie vindt men overal! In een versleten toga liep de bedelaar af en aan, als een huisknecht of een soort van kelner. Zo had ik ook reeds vroeger gezien, dat, wanneer men iets van een waard verlangt wat hij toevallig niet in huis heeft, hij het door zo'n bedelaar laat halen.
Gewoonlijk echter blijven wij voor een dergelijke minder aangename bediening bewaard, want onze koetsier is een even voortreffelijk als veelzijdig man: stalknecht, gids, lijfwacht, inkoper, kok en wat niet al.
Op de hoger gelegen bergen vindt men nog steeds de olijfboom, caruba fraxinus. De akkerbouw is hier ook over drie jaar verdeeld. Het eerste jaar verbouwt men bomen, het tweede koren, terwijl men de akker het derde jaar braak laat liggen. Zij voegen eraan toe, dat mest hier grotere wonderen doet dan heiligen. De wijnstok wordt heel laag gehouden.
De ligging van Alcamo is verrukkelijk, hoog, op enige afstand van de baai; het grootse van de streek trok ons aan. Hoge rotsen en diepe dalen, maar ruim en vol afwisseling. Achter Monreale komt men in een mooi dubbel dal, dat in het midden door een rotsrug doorsneden wordt. De vruchtbare akkers liggen er groen en stil, terwijl langs de brede weg wild kreupel-hout en dicht struikgewas met een zee van bloesems is overdekt: linzestruiken, bezaaid met gele vlinderbloe-men, geen groen blad te zien; meidoorns, boeket naast boeket; de aloë's schieten omhoog en zetten knop; weelderige tapijten van amarantrode klaver, insekten-orchis, alpenroosjes, hyacinten met nog gesloten klokjes, hondstong, look, goudwortel.
Het water dat van Segesta naar beneden stroomt, voert behalve kalksteen veel hoornblende mee; het is een zeer massief, donkerblauw, rood, geel, bruin ge-steente van verschillende schakeringen. Ook vond ik in de kalkrotsen aders van hoornblende of vuurste-nen, met een zelfkant van kalk. Men vindt gehele ber-gen van dit afzettingsgesteente, voor men Alcamo be-reikt.
Segesta, 20 april
De tempel van Segesta is nimmer voltooid, en men heeft de grond eromheen nooit geëffend; men heeft al-leen maar dat gedeelte van de grond gelijk gemaakt, waarop de zuilen zouden komen te rusten: want nu nog bevinden de tempeltrappen zich op sommige plaatsen negen tot tien voet diep in de grond, en er is geen heuvel in de nabijheid waar stenen en aarde van-daan hadden kunnen komen. Bovendien is de ligging der stenen zo natuurlijk mogelijk, en vindt men er geen puin onder.
De zuilen staan alle overeind; twee die omgevallen waren, zijn onlangs weer rechtop gezet. In hoeverre de zuilen voetstukken zouden moeten hebben, is moeilijk na te gaan en zonder tekening niet duidelijk te maken. Soms lijkt het, of de zuil op de vierde trede staat, maar dan moet men weer een trede afdalen naar het inwendige van de tempel; soms is de bovenste trede doorbroken, en dan lijkt het alsof de zuilen basemen-ten hebben; en dan zijn deze tussenruimten weer ge-vuld en hebben wij weer een voorbeeld van het eerste geval. Een architect zou ons hiervan misschien een duidelijker voorstelling kunnen geven.
De zijkanten tellen twaalf zuilen zonder de hoekzuilen, de voor- en achterkant zes, de hoekzuilen meegere-kend. De uitsteeksels, die voor het transport van de stenen zijn gebruikt, heeft men bij de tempeltrappen nergens weggehakt, een bewijs dat de tempel niet ge-reedgekomen is. Het meest blijkt dit echter uit de vloer: deze is van de zijkanten af op sommige plaat-sen door stenen platen aangegeven, in het midden be-vindt zich echter nog de oorspronkelijke kalkrots, en deze steekt uit boven het niveau van het grondvlak; het is dus niet mogelijk, dat men deze reeds van tevo-ren geëffend heeft. Ook is er geen spoor te vinden van een binnenportaal. Nog minder is de tempel met stucwerk overtrokken geweest; het vermoeden ligt echter voor de hand, dat dit wel in de bedoeling heeft gelegen, want aan de kapiteelplaten bevinden zich uit-stekende randen, waar het pleisterwerk waarschijnlijk op had moeten aansluiten. Het geheel is opgetrokken uit travertijnachtige kalksteen, die nu zeer verweerd is. De restauratie van 1781 is het gebouw zeer ten goede gekomen. De wijze waarop men de afzonderlij-ke steenblokken bijeengevoegd heeft, is eenvoudig, maar mooi. De grote afzonderlijke steenklompen, waarvan Riedesel melding maakt,