Sint- Sebastiaan
NAAM
'Sebastiaan' komt van sequens ('volgend'), beatitudo ('gelukzaligheid'), astym, 'stad', en ana, 'omhoog', en is dus zoveel als 'op zoek naar de gelukzaligheid van de stad hierboven', oftewel hij die deze stad bezit en verwerft. Dit kan volgens Augustinus via vijfvoudige betaling: met armoede verwerf je het rijk, met pijn vreugde, met werk rust, met smaad glorie, met de dood het leven. 'Sebastiaan' kan ook komen van bastum ('zadel'). Want Christus is soldaat, de Kerk Zijn paard en Sebastiaan het zadel of zitplaats waarop Christus in Zijn Kerk op expeditie uitreed en de zege van vele martelaren behaalde. En 'Sebastiaan' laat zich ook uitleggen als 'omringd' of 'rondgaande', het eerste omdat hij rondom pijlen in zijn lijf had zoals een egel, het tweede omdat hij de ronde maakte langs alle martelaren en iedereen moed insprak.
LEVEN
Sebastiaan was een zeer christelijk man, afkomstig uit Narbonne, die zijn opleiding kreeg in Milaan. De keizers Diocletianus en Maximianus waren zo op hem gesteld dat ze hem commandant van het Eerste Cohort maakten en hem opdroegen altijd in hun buurt paraat te staan. Hij droeg de wapenrok uitsluitend om christenzielen die hij onder martelingen zag bezwijken moed in te spreken.
Twee mannen van hoge adel, Marcellianus en Marchus, een tweeling, zouden onthoofd worden omwille van hun geloof in Christus. Hun ouders kwamen naar hen toe om hen op andere gedachten te brengen. Zo kwam hun moeder bij hen met de haren los en gescheurde kleren en haar borsten ontbloot. 'Ach mijn lieve zoons!' snikte ze. ik zit in ongehoorde ellende, in ondraaglijk leed. Ach wat ben ik ongelukkig: ik verlies mijn zoons, die uit eigen beweging de dood opzoeken. Als ik ze kwijtraakte aan de vijand zou ik de rovers achtervolgen, dwars over het slagveld, als ze tot de gevangenis werden veroordeeld zou ik binnendringen in hun cel, al kostte het mijn leven. Maar dit is een nieuw soort sterven, waarbij men de beul vraagt toe te slaan, alleen wil leven om te sterven en de dood verzoekt te komen. Dit is een nieuw soort rouw, een nieuw soort ellende, waarin kinderen hun jeugd uit eigen beweging opgeven en ouders op hun ellendige oude dag gedwongen zijn te blijven leven!'
Tijdens deze woorden van hun moeder werd hun vader erbij gehaald, gesteund door zijn slaven, het hoofd bestrooid met stof, en hij richtte jammerkreten ten hemel: 'Mijn zoons gaan uit eigen beweging op weg naar de dood! Zo kom ik hier dan om afscheid te nemen. Het geld dat ik opzij had gelegd voor mijn eigen begrafenis moet ik nu besteden aan de begrafenis van mijn zoons. Wat een ongeluk! Ach lieve zoons, stut van mijn oude dag, tweevoudig licht uit mijn schoot, waarom houden jullie zo van de dood? Jongeren, kom hier, en ween om jongeren die uit eigen wil sterven! Ouderen, kom hier, en ween met mij om mijn zoons! Vaders, kom hier, en zorg dat ik dit niet hoef te verduren! Ach, ogen van me, huil nu maar en blijf erin, dan hoef ik mijn zoons niet te zien vallen onder het zwaard!'
Tijdens deze woorden van hun vader kwamen hun vrouwen erbij, die de broers hun eigen kinderen voor ogen voerden onder luide jammerkreten: 'Aan wie laten jullie ons over? Wie zullen deze kinderen leiden? Wie zal jullie ruime bezit verdelen? O, wat een hart van steen! Je ouders verachten, je vrienden verjagen, je vrouwen verstoten, je kinderen verlaten, en dan jezelf uit eigen beweging melden bij je beulen!'
Het hart van de mannen werd intussen week, maar toen sprong de heilige Sebastiaan, die erbij was, tussenbeide. 'Nee, dappere soldaten van Christus!' riep hij uit. 'Laat je niet met zielige woorden naar de lippen praten! Leg de eeuwige kroon daarvoor niet af!'
Hij richtte zich ook tot de ouders. 'Wees niet bang,' zei hij, 'ze worden niet van u gescheiden, maar ze gaan voor u een woning klaarmaken te midden van de sterren. Vanaf het begin van de wereld heeft dit leven iedereen bedrogen die erin geloofde, iedereen teleurgesteld die er iets van verwachtte, iedereen bespot die dacht erop te kunnen bouwen. Nee, het heeft helemaal niets zekers opgeleverd en het blijkt daarmee voor allen vals. Het leven inspireert de dief te stelen, de driftkop tekeer te gaan, de leugenaar bedrog te plegen. Het zet aan tot crimineel gedrag, verordent misdaad, moedigt aan tot ongerechtigheid. Maar neem nu de vervolging die wij hier doorstaan: vandaag opgelaaid en morgen uitgedoofd, vandaag een hete gloed en morgen louter kou, in een oogwenk begonnen en in een oogwenk weer voorbij. Nee, dan de eeuwige pijn! Die wordt steeds nieuw voor nog meer leed, neemt telkens toe om des temeer te branden, laait steeds op voor zwaarder straf] Laten we onze emoties dus opwekken uit liefde tot het martelaarschap. Daarin is het dat de duivel meent te winnen, maar terwijl hij pakt wordt hij zelf gepakt. Ja, hij grijpt maar verliest, hij martelt maar wordt gemarteld, hij keelt maar is al gedood, hij smaalt maar staat voor gek.'
Deze en soortgelijke woorden predikte de gezegende Sebastiaan, en daarbij lichtte hij op in een stralende glans. En er verscheen hem een jongeman in een wit gewaad die hem de vredeskus gaf en zei: 'Jij zult altijd bij mij zijn.'
De heiligen waren in bewaring gesteld in het huis van Nicostratus. Diens vrouw Zoë, die haar spraakvermogen verloren had, viel Sebastiaan voor de voeten en vroeg om vergeving. 'Als ik dienaar van Christus ben,' zei Sebastiaan, 'en als alles wat deze vrouw uit mijn mond heeft gehoord en geloofd waar is, laat Hij dan haar mond openen. Hij heeft ook de mond van Zacharias, profeet van de Heer, geopend.' Na die woorden riep de vrouw uit: 'Gezegend het woord uit uw mond en gezegend zij die alles geloven wat u hebt verkondigd! Ik zag een engel die een boek voor u ophield waarin alles geschreven stond wat u zei.' Toen haar man dat hoorde viel hij de heilige Sebastiaan voor de voeten en verzocht hem om vergiffenis. En onmiddellijk maakte hij de martelaren los en vroeg hun om in vrijheid heen te gaan. Maar zij wilden de behaalde zege absoluut niet opgeven, zeiden ze.
Zo groot was de gave en de kracht die de Heer aan Sebastiaans woorden verleende, dat hij niet alleen Marcellianus en Marchus sterkte om hun martelaarschap vol te houden, maar ook hun vader, die Tranquillinus heette, en hun moeder samen met nog veel anderen bekeerde tot het geloof. Allen werden gedoopt door de priester Policarpus.
Deze Tranquillinus leed aan een ernstige ziekte maar kreeg kort na de doop zijn gezondheid terug. De stadsprefect van Rome leed eveneens aan een ernstige ziekte. Daarom vroeg hij Tranquillinus de man die hem zijn gezondheid had teruggegeven bij hem te brengen. Zo gingen de priester Policarpus, Sebastiaan en Tranquillinus naar de prefect toe. Op zijn vraag hem weer gezond te maken zei Sebastiaan dat hij eerst zijn afgoden moest afzweren. Ook moest hij hem toestemming geven hun beelden te vernietigen, want dan pas zou hij weer gezond worden. Dat zouden zijn slaven wel doen, zei prefect Chromatius, niet hijzelf. 'Maar zij durven niet,' zei Sebastiaan, 'en ze zijn bang de afgodsbeelden te vernietigen. En stel dat de duivel hun bij die gelegenheid iets aandoet! Dan zeggen de ongelovigen natuurlijk dat het is vanwege het vernietigen van de afgodsbeelden!'
En zo grepen Policarpus en Sebastiaan naar de wapens en vernietigden meer dan tweehonderd beelden van afgoden. 'Wij hebben nu de beelden vernietigd,' zeiden ze daarna, 'en u had alweer gezond moeten zijn. U hebt uw ongelovigheid dus nog niet afgelegd, dat kan niet anders, of u hebt nog een paar afgodsbeelden achtergehouden.' De prefect wees hen op een privévertrek met een weergave van alle sterren: zijn vader had daar meer dan tweehonderd pond goud aan uitgegeven, en hij voorspelde daar altijd de toekomst mee. 'Zolang dat intact is,' zei Sebastiaan, 'bent u zelf niet intact.' De man stemde in, maar toen nam zijn zoon Tiburtius, een voortreffelijke jongeman, het woord. 'Dat zal ik niet toestaan!' zei hij. 'Zo'n mooi werk vernielen! Maar ik wil mijn vaders gezondheid niet in de weg staan. Welnu, laat twee ovens opstoken. Als mijn vader na de vernietiging van het werk niet weer gezond is, gaan de heren allebei het vuur in!' 'Goed,' zei Sebastiaan, 'zoals u zegt.'
Tijdens de vernieling van het werk verscheen een engel aan de prefect, die hem verkondigde dat hij van de Heer Jezus Christus zijn gezondheid terug had. Meteen was hij weer gezond en rende hij de engel achterna om hem zijn voeten te kussen. Die hield hem echter tegen vanwege het feit dat hij het doopsel nog niet had ontvangen. Zo werd de prefect met zijn zoon Tiburtius en nog veertienhonderd van zijn mensen gedoopt.
Zoë werd door de ongelovigen vastgehouden en lange tijd gefolterd totdat zij de geest gaf. Toen Tranquillinus hiervan hoorde had hij het niet meer. 'Vrouwen gaan ons al voor naar de krans!' riep hij uit. 'Waar leven wij nog voor?' Zelf werd hij een paar dagen later gestenigd. De heilige Tiburtius werd geconfronteerd met gloeiende kooltjes en kreeg de keus: of wierook offeren aan de goden, of blootsvoets eroverheen lopen. Hij sloeg een kruis en wandelde er vastberaden op blote voeten overheen. 'Ik heb het gevoel,' zei hij, 'of ik in de naam van onze Heer Jezus Christus op rozen loop!' De reactie van prefect Fabianus: iedereen weet toch dat jullie van Christus magie hebben geleerd!' 'Houd je mond, ellendeling!' zei Tiburtius. 'Je bent het niet waard om Zijn heilige, honingzoete naam in de mond te nemen!' Woedend gaf de prefect bevel hem te onthoofden.
Marcellianus en Marchus werden op een paal vastgesnoerd en daar begonnen ze psalmen te zingen: 'Kijk hoe goed en prettig het is...' enzovoort. 'Ellendelingen!' riep de prefect. 'Hou op met die waanzin! Bevrijd jezelf!' Maar zij zeiden: 'Nog nooit hebben we zo heerlijk feestgevierd. Laat ons alsjeblieft hier hangen zolang wij met ons lichaam zijn bekleed.' Daarop gaf de prefect bevel hen met lansen in hun zijden te doorboren, en zo brachten zij hun martelaarschap tot vervulling.
Daarna rapporteerde de prefect over Sebastiaan aan keizer Diocletianus. Die liet de heilige bij zich roepen, ik heb jou hier in het paleis steeds als een van mijn voornaamsten gehad,' zei hij, 'maar al die tijd heb je mijn belangen geschaad en de goden gekrenkt, zonder dat ik het merkte.' Daarop antwoordde Sebastiaan: 'Omwille van uw belang heb ik steeds Christus gediend en omwille van de stabiliteit van het Romeinse rijk heb ik steeds God vereerd, die in de hemel is.' Toen gaf Diocletianus bevel hem midden in het legerkamp vast te binden en door de soldaten met pijlen te laten beschieten. Ze schoten hem zo vol pijlen dat hij wel een egel leek en zodra ze dachten dat hij dood was gingen ze weg.
Binnen een paar dagen was hij bevrijd geraakt en stond hij op de treden van het paleis, waar hij de langskomende keizers hard de les las over de ellende die zij de christenen aandeden, is dat niet Sebastiaan?' vroegen de keizers. 'Die hebben we toch langdurig met pijlen laten doodschieten?' 'De Heer is zo goed geweest mij weer tot leven te wekken,' zei Sebastiaan. 'Zo kan ik u ontmoeten en u de les lezen over de ellende die u Christus' dienaren bezorgt.' Toen liet de keizer hem net zolang met knuppels aftuigen tot hij zijn laatste adem uitblies. Het lichaam liet hij in de goot gooien, zodat de christenen hem niet als martelaar konden vereren.
De nacht daarop verscheen de heilige Sebastiaan aan de heilige Lucina en onthulde haar waar zijn lichaam lag. Zij moest hem begraven naast de overblijfselen van de apostelen, gaf hij aan, en zo geschiedde. Zijn lijden vond plaats onder Diocletianus en Maximianus, van wie de regering begon rond het jaar des Heren 278.
Gregorius vertelt in het eerste boek van zijn Dialogen dat een pasgetrouwde vrouw in Toscane door anderen was uitgenodigd voor de inwijding van een kerk van de heilige Sebastiaan. De nacht voor vertrek voelde zij vleselijke begeerten opkomen en kon zij niet van haar man afblijven, 's Ochtends voelde zij meer schaamte ten opzichte van de mensen dan jegens God en zij ging op weg. Ze had de kapel met de relieken van de heilige Sebastiaan nog niet betreden of een duivel pakte haar beet en begon haar te kwellen in het bijzijn van allen. De priester van die kerk greep het altaarkleed en gooide dat over haar heen, maar de duivel nam meteen ook bezit van de priester. Vrienden van de vrouw brachten haar naar magiërs toe, die de duivel met bezweringen moesten uitdrijven. Maar tijdens de bezweringsformules ging door Gods oordeel een legioen aan duivels, namelijk 6666 stuks, bij haar binnen en begon haar verschrikkelijk te kwellen. Maar een man genaamd Fortunatus, die uitblonk door zijn heilige levenswandel, wist haar dankzij zijn gebeden te genezen.
In de Daden van de Longobarden staat te lezen dat Italië ten tijde van koning Gumbert geheel in de greep was van de pest. De ziekte sloeg zo hard toe dat er amper mensen over waren om elkaar te begraven. De pest woedde vooral in Rome en Pavia. Toen verscheen aan velen, duidelijk zichtbaar, een goede engel, gevolgd door een slechte engel met een speer in de hand. De goede engel gaf de ander opdracht om toe te slaan en te doden, en uit ieder huis waar dit gebeurde droeg men daarna doden naar buiten, één per gegeven stoot. Iemand kreeg van Godswege geopenbaard dat deze pest absoluut niet zou ophouden voordat in Pavia een altaar was gebouwd voor de heilige Sebastiaan. Dit werd gebouwd in de kerk van de heilige Petrus-in-ketenen. Toen het af was hield de gesel meteen op, waarna er vanuit Rome relieken van de heilige Sebastiaan naar Pavia werden overgebracht.
Ambrosius zegt in zijn voorwoord: 'De gezegende martelaar Sebastiaan heeft zijn bloed vergoten ter belijdenis van Uw naam, eerbiedwaardige Heer. Zijn bloed laat tegelijk ook Uw wonderbare daden zien: in zwakte brengt U kracht teweeg. Het verleent succes aan onze inspanningen en geeft dankzij zijn gebed steun aan de zwakken.'
Legenda Aurea
Jacobus de Voragine bewerkt door V. Hunink en M. Nieuwenhuis