Ursula en de elfduizend maagden
De passie van de elfduizend maagden heeft op de volgende wijze plaatsgehad. In Brittannië heerste een christelijke koning met de naam Notus ofwel Maurus, die een dochter kreeg met de naam Ursula. Het meisje blonk uit door haar wonderlijk mooie karakter, haar wijsheid en schoonheid, en zo verspreidde zich haar roem wijd en zijd. Die roem kwam ook de koning van Anglia ter ore, een sterk vorst met macht over tal van stammen. Hij zou in alle opzichten gelukkig zijn, zo liet hij weten, als het meisje zou trouwen met zijn enige zoon. Ook de jongeman stond daarvoor te popelen. Daarom zonden zij een officiële delegatie naar de vader van het meisje, die grote beloften en vleiende bewoordingen overbracht en er enorme dreigementen aan toevoegde in geval men met lege handen zou terugkeren bij hun heer.
Koning Notus sloeg de schrik om het hart: een meisje met het geloof van Christus overdragen aan een vereerder van afgodsbeelden, dat achtte hij onwaardig; ook begreep hij dat zij zelf absoluut niet wilde en hij was ook nog erg bang voor de wreedheid van de koning. Maar door een goddelijke ingeving raadde het meisje haar vader aan om in te stemmen met de wil van de koning, zij het onder bepaalde voorwaarden. De koning en haar vader moesten haar tien uitgelezen meisjes meegeven ter begeleiding, en zowel zijzelf als die tien anderen moesten elk duizend meisjes toegewezen krijgen. Verder moesten er elf triremen worden gebouwd en zou zij drie jaar wachttijd krijgen voor de wijding van haar maagdelijkheid. Gedurende die drie jaar zou dan de jongeman ook gedoopt moeten worden en geloofsonderricht krijgen.
Het was een verstandig plan, want vanwege de lastige voorwaarden zou de koning er wellicht van afzien, en anders zou zij de gelegenheid benutten om al die meisjes tegelijk met zichzelf aan God te wijden. Maar de jongeman accepteerde de voorwaarden graag en drong daar ook bij zijn vader op aan. Hij liet zich terstond dopen en gaf orders alles wat het meisje had gevraagd snel in orde te brengen. De vader van het meisje bepaalde intussen dat zijn beminde dochter in haar gevolg ook de dienaren kreeg die zij met haar groepen nodig had.
Zo stroomden dan van alle kanten meisjes, van alle kanten mannen voor dit bijzondere schouwspel toe. Ook vele bisschoppen stroomden toe om met hen mee te gaan, onder wie Pantulus, de bisschop van Bazel (die hen tot aan Rome zou brengen en met hen terugkeerde en het martelaarschap verkreeg). Ook de heilige Gerasina, koningin van Sicilië, kwam erbij. Zij had haar man, een hardvochtig vorst, om zo te zeggen van wolf tot lam gemaakt, en zij was de zuster van bisschop Macirisius en van Daria, de moeder van de heilige Ursula. De vader van de heilige Ursula had haar in een brief op de hoogte gebracht van het geheime plan, waarna zij door goddelijke inspiratie onmiddellijk overkwam met haar vier dochters Babilla, Juliana, Victoria en Aurea, en met haar kleine jongen Adrianus, die uit liefde voor zijn zusters vrijwillig meekwam op die pelgrimstocht. Gerasina had haar koninkrijk in handen gegeven van één van haar zoons en was helemaal naar Brittannië gevaren. Op haar aanraden sloten ook meisjes uit allerlei koninkrijken zich aan. (Zij trad steeds op als hun leidster en stierf met hen uiteindelijk de martelaarsdood.)
Toen volgens afspraak de meisjes, de triremen en alle toebehoren waren voorbereid, onthulde de koningin het geheime plan aan haar medestrijdsters en iedereen zwoer een eed aan de nieuwe krijgsdienst. Nu eens begonnen ze aan het voorspel voor oorlog, dan weer renden ze heen en weer en deden of ze oorlog voerden of vaker nog of ze de vlucht namen, en zo oefenden ze zich in allerlei soorten wedstrijden. Niets van wat bij ze opkwam lieten ze ongedaan, en zo kwamen ze soms midden overdag, soms pas amper 's avonds weer terug. Edelen en vooraanstaanden stroomden bijeen voor het bijzondere schouwspel, en iedereen raakte vervuld van bewondering en blijdschap.
Toen Ursula uiteindelijk alle meisjes had bekeerd tot het geloof, zijn ze in één dag tijd met een gunstige wind in de Gallische havenstad Tiella beland, en vandaar naar Keulen gegaan. Daar verscheen een engel des Heren aan Ursula. Hij voorspelde haar dat ze in die stad zouden terugkeren zonder ook maar iemand te verliezen, en dat ze daar de kroon van het martelaarschap zouden verkrijgen. Conform de opdracht van de engel voeren ze vanuit Keulen richting Rome en legden aan in Bazel. Daar lieten ze de schepen achter en trokken te voet verder naar Rome.
Paus Cyriacus was zeer verheugd over hun komst. Hij was zelf uit Brittannië afkomstig en had veel bloedverwanten onder de meisjes, en zo ontving hij hen met de hoogste eer, samen met heel de geestelijkheid van de stad. Nog diezelfde nacht werd aan de paus van Godswege geopenbaard dat hij persoonlijk samen met de meisjes de zegepalm van het martelaarschap zou verkrijgen. Hij hield dat voor zichzelf en doopte veel van de meisjes die nog niet gedoopt waren.
Maar toen hij zag dat de tijd rijp was en hij de Kerk een jaar en elf weken had geleid, als negentiende na Petrus, riep hij allen bijeen en zette daar uiteen waartoe hij had besloten. Ten overstaan van allen deed hij afstand van zijn positie en functie. Iedereen begon te roepen, vooral de kardinalen, die dachten dat hij gek geworden was nu hij het roemrijke pausschap neerlegde en met een paar domme vrouwtjes mee wilde. Hij hield echter stand en benoemde een heilige man, Anteros geheten, in zijn plaats tot paus. Nu hij tegen de zin van de geestelijkheid de apostolische zetel had opgegeven, liet de geestelijkheid zijn naam schrappen uit de catalogus van pausen. Vanaf dat moment was die schare maagden alle gunsten kwijt die zij in de roomse curie had gehad.
Twee slechte commandanten in het Romeinse leger, Maximus en Africanus, zagen het met lede ogen aan, die grote schare maagden en de toestroom van vele mannen en vrouwen. Door die maagden zou de christelijke godsdienst wel eens te hard kunnen groeien. Daarom lieten ze hun route zorgvuldig nagaan en zonden gezanten naar hun familielid Julius, koning van de Hunnen. Deze moest met een leger tegen hen uitrukken en hen, omdat ze christenen waren, bij aankomst in Keulen doden.
Zo vertrok de gezegende Cyriacus met de edele schare maagden uit Rome. Hij werd gevolgd door kardinaal-priester Vincentius en Jacobus, die vanuit zijn vaderland Brittannië naar Antiochië was getrokken en daar zeven jaar de waardigheid van aartsbisschop had bekleed. In die tijd was hij op bezoek geweest bij de paus en had hij de stad alweer verlaten toen hij hoorde van de komst van de maagden. Zo was hij in allerijl teruggekeerd en had zich bij hen gevoegd om hun reis en hun passie te delen. Ook Mauritius, bisschop van Levicana, een oom van Babilla en Juliana, alsook Follarius, bisschop van Luca, en Sulpicius, bisschop van Ravenna, die toen in Rome waren gearriveerd, sloten zich bij de maagden aan. En Ethereus, de verloofde van Ursula in Brittannië, werd in een visioen van engelen door de Heer vermaand om zijn moeder aan te sporen zich te bekeren tot het christendom. Zijn vader was namelijk overleden in het eerste jaar dat hij christen was geworden, en Ethereus had hem als zoon op de troon opgevolgd.
Toen echter de heilige maagden met de genoemde bisschoppen op de terugweg waren vanuit Rome, werd Ethereus door de Heer nogmaals vermaand: hij moest meteen opstaan en zijn verloofde tegemoet gaan om samen met haar in Keulen de zegepalm van het martelaarschap te ontvangen. Gehoor gevend aan de goddelijke aanwijzingen liet hij zijn moeder dopen en ging samen met haar en zijn kleine zusje Florentina, alsook met bisschop Clemens, de maagden tegemoet en voegde zich bij hen voor het martelaarschap. Ook Marculus, bisschop van Griekenland, en zijn nicht Constantia, de dochter van koning Dorotheus van Constantinopel, gingen mee. Constantia had zullen trouwen met een jonge prins, maar die was nog vóór de bruiloft gestorven, waarna zij haar maagdelijkheid aan de Heer had gewijd. Op aanwijzing van een visioen waren ze naar Rome gekomen en hadden ze zich bij de maagden aangesloten voor het martelaarschap.
Al die maagden en bisschoppen kwamen dus terug naar Keulen. Zij troffen de stad reeds aan in een belegering door de Hunnen. Toen de barbaren hen zagen stortten die zich met groot geschreeuw op hen. Als wolven die tekeergaan tussen de schapen brachten ze die hele massa ter dood.
Toen ze alle anderen gekeeld hadden en bij de gezegende Ursula kwamen, zag hun aanvoerder hoe geweldig mooi ze was en hij stond verbaasd. Als troost voor de moordpartij op de maagden zou hij haar tot vrouw nemen, beloofde hij. Zij wees dat echter faliekant van de hand. De barbaar zag haar minachting voor hem en schoot haar een pijl door het lijf, waardoor zij haar martelaarschap vervulde.
Een van de maagden, Cordula genaamd, was doodsbang geworden en had zich die nacht op een schip verscholen. De ochtend daarna had ze zich echter uit eigen beweging aangeboden te sterven en had zo de kroon van het martelaarschap ontvangen. Haar feest werd echter niet gevierd, omdat zij niet samen met de anderen had geleden. Daarom verscheen zij geruime tijd later aan een kluizenares en gaf haar een opdracht: daags na het feest van de maagden zou ook haar plechtigheid in acht genomen moeten worden.
De passie van de maagden was in het jaar des Heren 238. Maar volgens sommigen is het chronologisch onmogelijk dat de gebeurtenissen toen hebben plaatsgevonden. Sicilië was toen namelijk geen koninkrijk, en Constantinopel evenmin, terwijl er toch sprake is van koninginnen bij de meisjes. Het is daarom aannemelijker dat het martelaarschap heeft plaatsgehad lang na keizer Constantijn, toen de Hunnen en de Goten tekeergingen, dat wil zeggen in de tijd van keizer Martianus, zoals in een kroniek te lezen valt. Martianus was keizer in het jaar des Heren 452.
Een abt wist van de abdis van Keulen het lichaam van een van de maagden te verkrijgen, met de belofte dat hij haar in een zilveren kist in zijn kerk zou plaatsen. Een vol jaar lang hield hij haar echter in een houten kist op het altaar. Op een nacht, toen de abt van het klooster met zijn gemeenschap de metten aan het zingen was, kwam de maagd fysiek van het altaar af, maakte een eerbiedige buiging voor het altaar en liep dwars door het koor, onder de ogen van de verbijsterde monniken daarvandaan. De abt liep snel naar de kist maar trof die leeg aan. Daarna haastte hij zich naar Keulen en vertelde de abdis het hele verhaal. Ze gingen naar de plek waar ze het lichaam destijds hadden weggenomen en troffen het daar aan. De abt vroeg om genade en wilde graag een ander lichaam mee, met de plechtigste beloften dat hij er een kostbare kist voor zou maken. Hij kreeg echter niets gedaan.
Een religieus had grote devotie voor de maagden. Op een dag, toen hij ernstig ziek was, zag hij een heel mooi meisje verschijnen, dat hem vroeg of hij haar kende. Verbaasd over het visioen zei de man dat hij haar helemaal niet kende. Toen sprak zij: 'Ik ben een van die maagden voor wie jij zo'n grote genegenheid koestert!
Nu kun je daarvoor je beloning krijgen. Als je uit liefde en eer voor ons elfduizend Onzevaders zegt, zullen wij jou in het uur van je dood beschermen en troosten.' De maagd verdween en hij vervulde de opdracht zo snel hij kon, waarna hij dadelijk de abt liet roepen en zich liet zalven. Nog tijdens dat oliesel riep hij plotseling dat iedereen weg moest om plaats te maken voor de komst van de heilige maagden. De abt vroeg hem wat er aan de hand was en zo vertelde hij alles over de belofte van de maagd. Allen verlieten het vertrek, en toen ze korte tijd later terugkwamen constateerden ze dat de man naar de Heer was vertrokken.
Legenda Aurea
Jacobus de Voragine bewerkt door V. Hunink en M. Nieuwenhuis