Moderne Kunst
 

DE LEVENSLIJN


Tekst van bladzijde 13, 55 en 115 uit de museumgids Muséemagrittemuseum 2009


'Naar mijn weten waren er geen omstandigheden die mijn karakter of mijn kunst hebben gedetermineerd, ik geloof niet in zo'n determinisme.'
René François Ghislain Magritte kwam ter wereld in Lessines op 21 november 1898; zijn ouders waren datzelfde jaar getrouwd. Zijn moeder, Regina Bertinchamps, was modiste maar gaf haar baan op bij haar huwelijk met Léopold Magritte, kleermakerhandelsreiziger en zakenman. Het gezin verhuisde in 1900 naar Gilly waar Raymond en Paul, René's broers, geboren werden, en in 1904 naar Chatelet; het was het begin van een lange reeks verhuizingen.
Magritte heeft nooit veel over zijn kindertijd verteld maar deze schijnt niet gelukkig te zijn geweest, door een drukkende gezinssfeer waar geen plaats was voor tederheid. Zijn moeder leed aan ernstige neurasthenie en ondernam verscheidene zelfmoordpogingen, tot het drama zich in 1912 voltrok en zij op een nacht in de Samber verdronk. Haar lichaam werd zeventien dagen later teruggevonden, het gezicht bedekt door haar nachtjapon. Volgens sommige critici waren de verborgen gezichten die Magritte later schilderde een herinnering aan deze tragische gebeurtenis. Hij was op dat ogenblik nog maar veertien jaar en werd samen met zijn broers aan gouvernantes toevertrouwd, want hun vader was geregeld op zakenreis en liet de jongens aan hun lot over. Op de middelbare school was René een goede leerling, weliswaar met weinig belangstelling voor de studie en een gebrek aan discipline. Daarentegen was hij al twee jaar enthousiast met tekenen en schilderen bezig, en verzamelde hij chromo's. Zijn vader liet hem eens per week les volgen bij een schoolmeester die hem enkele basisprincipes bijbracht en hem aanspoorde om prentkaarten na te schilderen. De zeldzame 'werken' die uit die tijd bewaard zijn gebleven, ook al zijn ze onbeholpen, getuigen door hun precisie al van Magrittes smaak voor het realistische detail.
Maar de jongeman was vastbesloten te gaan tekenen. Toen het gezin in 1913 naar Charleroi verhuisde, zette hij zijn vorming voort aan het koninklijk atheneum. Dat jaar leerde hij op de kermis het meisje kennen dat later zijn vrouw zou worden. Georgette Berger. Zij was pas twaalf, hij vijftien, maar haar verschijning maakte indruk op hem en haar gezicht bleef in zijn geheugen geprent.
De Duitse inval in 1914 deed de Magrittes weer naar Châtelet verhuizen, maar René ging al spoedig zijn eigen weg: in 1915 trok hij naar Brussel waar hij in een studentenpension in de Zuidstraat ging wonen. Eind 1916 voegde zijn familie zich daar bij hem. Gedurende vijf jaar volgde hij als vrije leerling hij hoefde dus geen examens af te leggen bij tussenpozen les aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten, in de klas van Emile Vandamme Sylva en Gisbert Combaz, en bij de symbolistische schilder Constant Montald die 'decoratieve schilderkunst' onderwees. Hij woonde regelmatig de literatuurlessen van de romancier Georges Eekhoud bij. een kleurrijke figuur van wie hij later vier portretten maakte. Op de academie leerde hij Victor Servranckx (1897-1965) kennen, de eerste Belgische kunstenaar die abstract ging schilderen, en sloot hij vriendschap met zijn medeleerling Pierre-Louis Flouquet (1900-1967), met wie hij een tijdje een atelier deelde.
De jongeman die graag provoceerde, met misprijzen neerkeek op de academische opleiding en een bohemienleven leidde, besteedde paradoxaal genoeg veel zorg aan zijn uiterlijk, een eigenschap die hij zijn hele leven behield. Er zijn foto's uit die tijd bewaard waarop hij keurig gekleed in een pak met een das voor zijn ezel staat te schilderen. Treffend is zijn ernstige en gesloten blik. Maar aan de eenzaamheid kwam een einde toen hij in januari 1920 door een onwaarschijnlijk toeval Georgette Berger tegen het lijf liep in de kruidtuin. Dit weerzien vormde het begin van een levenslange liefdesgeschiedenis. Het jaar daarop vervulde René gedurende negen maanden zijn militaire dienstplicht, en in 1922 trouwden ze.
'Ik verfoei mijn verleden en dat van anderen. Ik verfoei berusting, geduld, het professionele heldendom en alle obligate verheven gevoelens.'
In augustus 1930 keerden de Magrittes uit Parijs naar Brussel terug en namen hun intrek in de Esseghemstraat 35 in Jette. Zij hadden het niet breed: door de economische depressie was de kunstmarkt ineengestort, en galerie Le Centaure, waar Magritte onder contract was, had de deuren moeten sluiten. Bovendien dreigde de kunstenaar naar de achtergrond te verdwijnen als hij zich niet opnieuw affirmeerde, want sinds 1927 had hij niet meer in België geëxposeerd.
Een eerste succes in dat opzicht was zijn deelname in januari 1931 aan de tentoonstelling 'L'art vivant en Belgique' in galerie Georges Giroux. De expositie was georganiseerd door L'Art Vivant, een recent opgerichte vereniging ter bevordering van de moderne kunst. Enkele vrienden van Magritte. zoals P.G. Van Hecke. de broers Bourgeois en later ook de dramaturg Claude Spaak, waren er lid van. Drie maanden later organiseerde L'Art Vivant een zeer belangrijke internationale tentoonstelling in het Paleis voor Schone Kunsten, met als titel 'L'art vivant en Europe'. Magritte presenteerde er drie doeken. Eerder dat jaar had Mesens voor hem een eenmanstentoonstelling georganiseerd met zestien schilderijen, in Zaal Giso in een Brussels bedrijf voor binnenhuisdecoratie (p. 62). Pas in 1933 kreeg hij zijn eerste grote eenmanstentoonstelling: deze vond plaats in het Brusselse Paleis voor Schone Kunsten. Er werden zevenenvijftig schilderijen getoond, waarvan de meeste van voor 1930 dateerden en niet eerder geëxposeerd waren. Er waren ook beschilderde gipsen beelden te zien zoals de Venus van Milo, dodenmaskers van Napoleon, Robespierre en Pascalwaar Nougé in zijn voorwoord van de catalogus ruim aandacht aan besteedde. Er leken betere tijden aan te breken, zeker toen Magritte het vooruitzicht kreeg op een solotentoonstelling in New York. Hij vergrootte meteen aanzienlijk zijn productie. In die periode begon hij varianten en replica's van zijn vroegere werken te maken, meestal op kleiner formaat. In januari 1936 werden tweeëntwintig schilderijen tentoongesteld in de galerie van Julien Levy, voor de Tweede Wereldoorlog de belangrijkste verkoper van surrealistische kunst in de Verenigde Staten. Helaas, er werd geen enkel schilderij verkocht. Magrittes ontgoocheling hierover werd misschien wat verzacht toen hij in december van hetzelfde jaar met tien werken kon deelnemen aan een collectieve tentoonstelling, georganiseerd door Alfred Barr, in het Museum of Modern Art onder de titel 'Fantastic Art, Dada, Surrealism'.
Magritte verwierf dus stilaan internationale bekendheid. Toen in juni 1936 in de New Burlington Galleries in Londen de 'International Surrealist Exhibition' georganiseerd werd, was hij er aanwezig met acht doeken en werken op papier. Mesens speelde een kapitale rol in dit evenement. Hij had de organisatoren ervan kunnen overtuigen af te zien van hun ophanging per kunstenaar of per categorie. Door alle werken meer dan vijfhonderd schilderijen, beelden en objecten kriskras door elkaar tegen de wanden te hangen en op te stellen, ook de primitieve kunst, benadrukte hij de geest van het surrealisme. De tentoonstelling werd een succes, ook voor Magritte, van wie vijf werken verkocht werden.
Omdat hij dringend enkele reclameopdrachten moest voltooien, kon de kunstenaar niet naar Londen reizen om de tentoonstelling te gaan bekijken, maar in januari 1937 ging hij wel in op de uitnodiging van Edward James, kunstverzamelaar, dichter en mecenas: 'U zou mij een groot genoegen doen indien u hier in Londen, Wimpole Street 35, een paar maanden zou komen doorbrengen.' James, die dweepte met het surrealisme, bestelde bij Magritte drie grote schilderijen waar hij een goede prijs voor betaalde dat had Mesens geregeld en een maand later vertrok Magritte naar de Engelse hoofdstad. Hij verbleef er vijf weken en schilderde er De jeugd in beeld. Het rode model en Op de drempel van de vrijheid, drie werken die voor James' balzaal bestemd waren. Hij hield toen ook een lezing in de London Gallery, die hij begon met de woorden: 'De demonstratie die we samen zullen uitvoeren zal erop gericht zijn enkele eigenschappen van de woorden, de beelden en de voorwerpen te tonen.' De 'demonstratie' was gebaseerd op de thema's van Les Mots et les Images, en daarbij werden gedichten van Franse, Belgische en Engelse surrealisten voorgelezen. Het jaar daarop namen E.L.T. Mesens en Roland Penrose de London Gallery over; de openingstentoonstelling was aan Magritte gewijd.
'Ik houd van subversieve humor, van sproeten, knieën, lange vrouwenharen, de droom van kleine kinderen in vrijheid, een meisje dat door de straat rent.'
De laatste vijftien jaar van zijn leven verwierf Magritte eindelijk internationale bekendheid en materiële welstand. Vanaf 1951 ging er geen jaar voorbij zonder dat in België of elders een tentoonstelling van zijn recente of oudere werk georganiseerd werd. Sommige tentoonstellingen waren symbolisch belangrijke mijlpalen: zijn eerste tentoonstelling in Italië bijvoorbeeld, in de Galleria delI'Obelisco in Rome in 1953, of, een jaar later, de presentatie van 'woordschilderijen' uit de jaren 1928-1930 in de Sidney Jams Gallery in New York, dankzij een initiatief van Mesens. Niet alleen de Amerikaanse kunstcritici ontdekten daar toen een onbekend facet van Magrittes kunst, maar ook avant-garde kunstenaars als Robert Rauschenberg, Jasper Johns en Andy Warhol, die zich enkele werken aanschaften. Tijdens datzelfde jaar 1954 vond in het Paleis voor Schone Kunsten in Brussel de eerste grote retrospectieve van de schilder plaats, met een honderdtal werken. Twee jaar later was er een retrospectieve in Charleroi, en in 1959 in het museum van Elsene. In Londen kreeg hij eenmanstentoonstellingen in 1961, terwijl in de Verenigde staten een reizende tentoonstelling achtereenvolgens in het Dallas Museum for Contemporary Art en in het Museum of Fine Arts in Houston te zien was. In 1966, een jaar voor zijn dood, wijdde het Museum of Modern Art in New York een retrospectieve tentoonstelling aan Magritte met werken uit Amerikaanse en Europese collecties; de tentoonstelling deed daarna verscheidene grote Amerikaanse steden aan. In 1967 werd hem een grootscheepse hulde gebracht met een retrospectieve tentoonstelling in het Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam, die enkele maanden later in het Moderna Museet van Stockholm te zien was. Die groeiende faam was het resultaat van noeste arbeid. Magritte moest tegemoetkomen aan zijn ongeduldige New Yorkse kunsthandelaar Alexandre lolas, aan galeries die recent werk wilden exposeren, aan de verzoeken van musea, instellingen en particulieren. Hij kreeg nu ook opdrachten voor wandschilderingen: de eerste, in 1951, was afkomstig van het Brusselse Théatre royal des Galeries dat een plafonddecoratie wenste; twee jaar later gaf Gustave Nellens, de eigenaar van het Casino van Knokke, hem de opdracht voor een panoramische wandbeschildering in de grote Luchterzaal: in 1956 werd hij door het bestuur van het nieuwe Palais des Beaux-Arts van Charleroi benaderd voor een muurschildering in de Congressenzaal; en in 1961 ten slotte ontving hij de opdracht voor een fresco in het Brusselse Congressenpaleis.
Tegelijk met die werken op groot formaat die hij, op het plafond van het Théatre royal des Galeries na, niet zelf uitvoerde produceerde Magritte in een hels tempo schilderijen en vooral gouaches. Zij waren grotendeels bestemd voor lolas, die zijn Amerikaanse clientèle wilde tevredenstellen, maar ook en dat durfde Magritte wel eens voor zijn kunsthandelaar te verzwijgen voor klanten die rechtstreeks bij hem werken kochten. Een van deze buitenlandse bewonderaarsverzamelaars was Barnet Hodes, advocaat in Chicago en groot liefhebber van het surrealisme. Hij bestelde bij de kunstenaar meer dan vijftig gouaches en papiers colés.