Euripides Medea vertaling Pé Hawinkels
PROLOOG
Verraden heeft Jason zijn kinderen en mijn meesteres;
hij ligt in 't huwelijksbed met de prinses,
het kind van Creon, die het land bestuurt.
Medea, van haar eer beroofd,
beroept zich luidkeels op de trouw die haar gezworen is;
ten einde raad roept zij de goden tot getuige,
hoe ondankbaar Jason zich aan haar betoont.
Zij geeft zich over aan haar kwellingen,
zij eet niet meer,
en ligt dag in dag uit in tranen weg te smelten
sinds zij weet welk onrecht haar door hem wordt aangedaan.
Zij kijkt niet op of om, zij ziet alleen
de grond, de aarde, welgemeende raad
aanhoort zij als een steen, een golf, — of wendt
zij al haar blanke hals, dan treurt zij stil
om haar geliefde vader, om haar land,
haar thuis, dat zij heeft opgegeven om
de man te volgen die haar nu versmaadt.
Haar deerniswekkend lot heeft haar geleerd
dat men zijn vadergrond niet ongestraft
verlaat.
Zij haat haar kinderen,
Verheugt zich niet meer in hun aanblik en ik vrees
dat zij iets ongehoords beraamt:
alles weegt zwaar voor haar,
en lijdzaamheid is haar ten enen male vreemd.
Ik ken haar, ik ben bang voor haar:
zij deinst voor niets terug,
wie haar uitdaagt, vraagt om de nederlaag.
Ach, daar komen de kinderen terug
van het sportveld,
volledig onbewust van wat hun moeder doormaakt:
voor verdriet is immers weinig ruimte in een kinderhart.
LERAAR
Je maakt al zó lang deel uit van dit huis, en nu sta je opeens hier buiten, om je leed te klagen, eenzaam en alleen? Sinds wanneer kan Medea zonder jou?
VERZORGSTER Jij, toeverlaat van Iasons kinderen, — jij weet wat trouw betekent. Elke slag die onze meesters treft grijpt ook ons aan. Ik móest hier komen, mijn verdriet is mij te veel geworden; aarde en hemel möèt
ik mededelen hoe Medea lijdt. LERAAR
Dus aan haar klachten komt nog steeds geen eind?
VERZORGSTER Naïeve vraag! Dit is nog maar 't begin!
LERAAR
Wat dom, - al is zij dan mijn meesteres. Het wordt nog erger; dat weet zij niet eens.
VERZORGSTER Wat is er dan? Vertel het mij. Ga door!
LERAAR
Nee, nee. Ik heb al veel te veel gezegd.
VERZORGSTER Verberg het niet, ik smeek het je, - wij zijn toch allebei van haar afhankelijk? Zo nodig zal ik zwijgen - op mijn woord!
LERAAR
Ik heb toevallig bij de heilige bron Pirene, waar de grijsaards dobbelen,
Ik heb gehoord dat Creon op het punt staat om de kinderen
met hun moeder uit Corinthe te verbannen.
Of het waar is, weet ik niet.
Ik hoop dat het verzonnen is.
VERZORGSTER
Laat Jason dat zijn zoontjes aandoen,
ook al is hun moeder niet meer in de gunst?
LERAAR
Een nieuw gezin verdringt het oude;
hij is van dit huis geheel en al vervreemd.
VERZORGSTER
Een nieuwe ramp, voordat de oude is verwerkt,
— dat wordt nog onze ondergang...
LERAAR
Medea mag het nu beslist niet weten, — wees beheerst, en houd dit strikt geheim.
VERZORGSTER Ach, horen jullie, kinderen, wat hij je vader, jullie aandoet? Hij mag dood -nee, nee, hij is mijn meester; maar hij heeft geen hart voor zijn gezin, dat blijkt nu wel.
LERAAR
Het is alleen maar menselijk, dat weet je toch, - eenieder is zichzelf het naast. Dat hoeft niet altijd slecht te zijn; maar hier wijkt vaderliefde voor een huwelijk, dat voordeel brengt.
VERZORGSTER
Naar binnen, kinderen. Het komt goed. Houd ze zoveel mogelijk bij hun moeder vandaan; zij is zichzelf niet langer meester. Ik heb haar al met een grimmig oog naar hen zien kijken: zij
zint ergens op; haar haat komt niet tot rust, voordat zij iemand heeft vernietigd, — laat dat dan een vijand zijn, en niet een van degenen die haar trouw gebleven zijn.
MEDEA Het is gedaan met mij! Ach, werd ik maar van de aarde weggevaagd!
VERZORGSTER Zie je wel?!
Ach, lieve kinderen, je moeder, — haar hart, haar woede roert zich... Vlug, naar binnen, zorg dat je haar niet onder ogen komt. Mijd haar, en ontwijk zorgvuldig haar tomeloos gemoed, haar nietsontziende razernij Zo snel je kunt, naar binnen!
Het kan niet anders,
of die donderwolk van zelfbeklag
barst dadelijk in onweer los...
Hoe ver zal het gaan,
dit ongenaakbaar hart,
dat rust noch duur kent nu
het noodlot toegeslagen heeft?
MEDEA
“Onrecht dat ten hemel schreeuwt moet ik doorstaan!
Vervloekte kinderen van een moeder,
wie niets dan onheil is beschoren,
sterf, met je vader,
met heel dit onzalig huis!”
VERZORGSTER
O hoor toch!
Waarom acht jij je zoontjes medeplichtig aan de wandaad van hun vader?
Waarom haat je ze?
Ach kinderen, ik beef bij de gedachte dat jullie iets zal overkomen!
Vervaarlijk is de willekeur van de groten der aarde,
niet gewend de minste te zijn
en zelden of nooit bereid hun toorn te laten varen...
Je leidt een beter leven als je evenwichtig blijft,
— zo hoop ik althans te leven, geenszins groots,
maar ongestoord tot in mijn laatste uur.
De middenweg, — hem noemen is al heilig; hem bewandelen is verreweg het hoogste goed op aarde. Maar buitensporigheid kan nooit een sterveling gelegen komen: wekt men de toorn der goden op, dan zal de ondergang van huis en haard des te vernietigender zijn.
PARODOS
KOOR
Ik heb de stem, de klacht gehoord
van de beklagenswaardige vrouw
uit Colchis. Is zij nog steeds
niet tot rust gekomen? Spreek!
Ik heb haar jammerklacht gehoord,
en ik lijd oprecht mee met dit huis
dat recht heeft op mijn liefde en mijn trouw.
VERZORGSTER Er is geen huis meer; het is uit. Hij is bezeten van een bed in het paleis, en zij, mijn meesteres, verkwijnt in haar slaapvertrek; geen enkel vriendelijk woord kan nog haar arme hart verwarmen.
MEDEA
Ach, mocht toch het hemels vuur
mijn hoofd doorklieven!
Wat heb ik er aan, te leven ?
Ach, kon ik mij maar door de dood
losmaken van dit ellendig,
dit verwerpelijk bestaan!
KOOR Hoor! Zeus, aarde, licht, wat een wanhoopskreet slaakt zij, die zwaarbeproefde vrouw! Wat een dwaasheid!
Moet die begeerte naar een onneembaar bed
je levenseinde soms bespoedigen?
Laat die verzuchtingen toch achterwege!
Al houdt je echtgenoot dan nu
een nieuwe bruid in ere,
ga niet zó ver in je wrok!
Zeus staat je bij,
Zeus zal je recht verschaffen.
Doe jezelf geen schade,
ook al treur je om je echtgenoot.
MEDEA
Verheven god, o verheven gerechtigheid, zie wat mij wordt aangedaan, door die vervloekte echtgenoot aan wie ik eeuwig trouw gezworen heb! Mocht ik hem en zijn bruid toch nog ooit verbrijzeld zien onder 't puin van het paleis, -ze hebben het bestaan mij onrecht aan te doen, zonder dat ik daar aanleiding toe gaf. Ach vader, ach stad, die ik verlaten moest na mijn lafhartige moord op mijn broer!
VERZORGSTER Hoor wat zij zegt en wie zij aanroept! De eeuwige gerechtigheid en Zeus, die van oudsher nooit een eed van enig sterveling vergeet... Nee, mijn meesteres zal nooit zo maar haar mateloze woede laten varen.
KOOR Kwam zij maar naar ons, met eigen oren horen wat wij haar
te zeggen hebben!
Misschien zette zij dan wel
die duistere toorn, die eigenzinnigheid
van zich af.
Mijn vriendschap mag noch zal
ooit onbetrouwbaar blijken.
Ga nu, breng haar naar buiten,
verzeker haar dat wij
haar welgezind zijn.
Haast je, voordat zij daarbinnen
een ongeluk begaat, - want deze ramp
doemt groots en machtig voor ons op.
VERZORGSTER Ik doe het, al ben ik bang dat ik Medea niet kan overreden; maar in dit geval wil ik mij die moeite graag getroosten. Hoewel, - als een van de bedienden haar nadert om haar aan te spreken richt zij het boze oog op hem, als een leeuwin die pas geworpen heeft. Wie de mensen van vroeger onwijs en kortzichtig wil noemen, heeft geen ongelijk zij hebben gezangen bedacht om het leven te verheerlijken, bij feestmaal en drinkgelag, - één streling voor het gehoor, -maar nooit heeft iemand vermocht met zang en snarenspel het schrijnend verdriet van de mens te verzachten, dat dood en onheil zaait, dat huizen ten val brengt. Kon gezang de mens maar genezen! Dat was veel beter dan lukraak zijn stem
te verheffen, als 't feestmaal al welig genoeg is, en volop genietingen biedt.
KOOR
Wat kermt en steunt zij meelijwekkend, hoe schril en erbarmelijk klinkt haar klacht om het verraad van haar ontaarde echtgenoot! Dat heeft zij niet verdiend; het is terecht dat zij zich tot de hemel wendt en smeekt de eed niet straffeloos te laten schenden, waarvoor zij nachtelijke zeeën heeft doorkruist, de zilten uitgestrektheid die voor haar de weg terug naar huis voor altijd sluit.
EERSTE EPEISODION
MEDEA
“ Ja, vrouwen van Corinthe, hier ben ik;
U kunt mij niets verwijten.
Ik weet, uit ervaring, uit verhalen,
dat wie trots is door zich af te zonderen
al gauw een slechte naam krijgt van gevoelloosheid.
's Mensen oog kent geen gerechtigheid:
voordat men iemands nieren heeft doorgrond
veroordeelt men hem,
op de eerste blik,
al heeft men zelf geen onrecht ondergaan.
“Als vreemdeling dient men zich alleszins
te houden aan het plaatselijk gebruik,
maar ook als ingezetene, vind ik,
mag men de goede vormen in zijn stad
nooit schenden uit hooghartigheid.
Maar ik, — door deze onverwachte slag
ben ik mezelf niet meer.
Ik geef het op.
Ik heb geen levensvreugde meer,
nee, ik wil dood.
Mijn man, bij wie ik zekerheid gevonden had,
heeft zich ontwikkeld tot de laagste schoft
die er maar kan bestaan.
Wij vrouwen zijn van al wat leeft
en een bewustzijn heeft de jammerlijkste soort.
Eerst worden wij geacht met alles wat wij zijn en hebben
'n man te kopen, en hem het gezag over ons lichaam op te dragen,
- dat is wel de grootste ramp!
Het komt er maar op aan of onze keus de juiste blijkt of niet.
Want weggaan is altijd een schande voor een vrouw,
zelfs al zou scheiden voor haar niet onmogelijk zijn.
“Vervolgens, krijgt zij dan opeens te doen met wetten en gebruiken,
haar van huis uit onbekend,
dan hoort zij maar vanzelf te weten wat haar bedgenoot het liefste heeft.
En zo wij daarin slagen, zo de man het samenleven niet als juk ervaart,
dan zijn wij te benijden, maar zo niet, dan rest ons slechts de dood.
Wanneer een man genoeg heeft van zijn huisgezin,
dan gaat hij weg en stilt het knagen van zijn hart bij vriend of lotgenoot,
- wij zijn verplicht naar niemand om te kijken dan naar hem.
Ze zeggen dat wij thuis in veiligheid ons leven slijten,
terwijl zij de lans hanteren in de strijd, — onnozelaars!
Ik stond nog liever driemaal in de slag dan eenmaal te bevallen van een kind.
Maar dit verhaal geldt niet zozeer voor u, als wel voor mij;
u hebt uw stad, uw thuis, uw vrienden, een vruchtbaar bestaan.
Ik ben verlaten en ontheemd, vernederd door de man
die mij heeft buitgemaakt in verre landen,
zonder moeder, broer of bloedverwanten om mij op te vangen in mijn ongeluk. “
“Ik vraag u om een gunst:
mocht ik een weg, een middel vinden om mij op mijn man te wreken,
zwijgt u dan.
Een vrouw is weliswaar van vrees vervuld,
zij schrikt terug wanneer er oorlog dreigt,
maar wordt zij in haar huwelijk gekrenkt,
dan is geen mens bloeddorstiger dan zij.”
KOOR
Goed. Uw wrok is begrijpelijk; uw man, Medea, heeft uw wraak verdiend. Ik zwijg. Maar daar komt Creon, zie ik, om zijn nieuw besluit persoonlijk af te kondigen.
CREON
“Jij, met je duistere blik, verkrampt van haat
tegen je echtgenoot, Medea,
ik verban je uit mijn rijk,
op staande voet,
jou en je beide kinderen.
Ik zelf zal toezicht houden;
ik ga niet naar huis voordat ik je het land uit heb gezet.”
MEDEA
“Nee, nee! Ik ben vernietigd, ik verga!
De haat zet alle zeilen bij;
er is geen haven waarheen ik ontkomen kan.
Creon: waarom jaag jij me hiervandaan?”
CREON
Uit vrees — ik praat er niet omheen —
dat jij mijn kind iets onherstelbaars aan zult doen.
En deze vrees is alleszins gegrond:
je bent vertrouwd met tal van zwarte kunsten,
en het grieft je dat je man een ander heeft genomen.
Men heeft mij bericht
dat je zowel hem als zijn bruid en mij,
haar vader, hebt gedreigd.
Voorkomen is nu eenmaal beter dan genezen, vrouw:
veel liever wek ik nu je woede op
dan achteraf mijn slapheid te betreuren.
MEDEA
Ah! Dit is niet de eerste keer, Creon,
dat ik eronder lijd beroemd te zijn.
Geen zinnig mens zou eigenlijk zijn kind
een overmaat aan kennis bij mogen
brengen: dat maakt het wereldvreemd, en wekt
de felle afgunst van de burgers op.
De domme massa haalt haar schouders op
voor nieuwe wijsheid, en voor hem die haar
naar voren brengt. En blijk je beter dan
de zogenaamde wijzen, dan ziet men
je als een schandvlek voor de hele stad.
Dit lot is ook mijn deel. Ik ben niet dom,
en daarom word ik door de een benijd
en door de ander diep gehaat, hoewel
mijn kennis echt niet bovenmatig is.
En nu ben jij weer bang, dat ik jou iets
verschrikkelijks zal aandoen? Wees gerust!
Ik ben niet iemand die zich aan een vorst
vergrijpen zou. Wat heb je mij gedaan?
Je hebt je dochter uitgehuwelijkt
zoals het jou het beste leek. Maar hem,
mijn man, hèm haat ik; jij hebt met beleid
gehandeld, jou misgun ik je geluk
beslist niet. Regel huwelijken, doe
je voordeel, maar laat mij hier blijven wonen, —
ondanks alle onrecht zal ik nooit
meer klagen, nooit — ik zwicht voor overmacht.
CREON
Dat klinkt meegaand genoeg, maar in mijn hart vrees ik dat je iets in je schild voert. Ik vertrouw je nu nog minder dan daarstraks.
Met stille waters heb ik minder graag te doen dan met
een vrouw, die gal spuwt als
een man. Verdwijn, zo snel je kunt, verspil
geen woorden meer. Wat je ook doet, je kunt
niet blijven, - je haat ook mij, dat weet ik.
MEDEA
Omwille van je dochter, wier geluk het mijne is geweest, - verban mij niet!
CREON
Dit heeft geen zin; mij praat je toch niet om.
MEDEA
Dus hoe ik bid en smeek, je jaagt me weg?
CREON Ja. Mijn gezin gaat voor.
MEDEA
Mijn vaderland, hoe schrijnt jouw beeld in mijn herinnering!
CREON
Ook ik houd van mijn land, maar meer nog van mijn kinderen.
MEDEA
De liefde is een vloek!
CREON
Dat hangt et maar van af. Het lot beschikt.
MEDEA
O Zeus, vergeet nooit wie hier schuld aan heeft! CREON
Verdwijn, zottin, bespaar mij deze last.
MEDEA
Wie heeft hier ergens last van? Ik toch! Niet?! CREON
Nog even, en ik laat je met geweld verjagen.
MEDEA
Dat nooit, Creon - alsjeblieft!
CREON Maak niet zo'n drukte, mens!
MEDEA
Ik wou,
je één ding vragen en dan ga ik. CREON
Vraag!
Waarom duurt het zo lang? Vraag op en ga.
MEDEA
Laat mij alleen vandaag nog blijven, om mijn ballingschap voor te bereiden en een regeling te treffen voor mijn zoons, die door hun vader afgeschreven zijn. Jij hebt toch zelf ook kinderen? Dan kun
je niet zo onbarmhartig zijn, zo wreed. Ik denk niet aan mezelf, al moet ik gaan: hun lot alleen is wat mij zorgen baart.
CREON
Onwrikbaar ben ik niet; toegevendheid
is zelfs al vaak mijn ongeluk geweest.
Het is verkeerd, ik weet het, maar je krijgt
je zin. Maar ik beloof je, vrouw, wanneer
het hemels licht jou en je kinderen
hier morgenvroeg nog aantreft, in dit land,
dan sterf je, — en ik maak mijn woorden waar!
KOOR Ach Medea, wreed is uw lot, er is geen redding meer. Welk land, welk huis zal zich nog over u ontfermen? Een bodemloze kolk van onheil heeft u opgeslokt, met goddelijk geweld...
MEDEA
Ja, alles keert zich tegen mij; dat kan
geen mens ontkennen. Maar denk niet dat hun
triomf al een voldongen feit zou zijn.
Dat bruidspaar is nog echt niet van mij af,
en ook die trotse vader, die zo'n 'last'
van mij had, zal nog merken met wie hij
te doen heeft. Denk maar niet dat ik hem ooit
gevleid zou hebben zonder bijbedoeling!
Geen gebaar, geen woord was hij mij waard
geweest als ik geen uitweg had gezien.
Maar ik heb hem zo gek gekregen dat,
terwijl hij mij verbannen kon en zo
mijn plan verijdelen, hij mij vandaag
nog blijven laat, genoeg om drie van mijn
vijanden af te maken; vader, dochter,
en mijn man. Er leiden vele wegen
tot hun dood, vriendinnen, — welke zal
ik inslaan? Sticht ik brand in het paleis,
of sluip ik naar het bruidsbed om een dolk
te stoten in hun hart? Nee, nee, — dat niet:
word ik betrapt, dan brengt men mij ter dood,
en dat vervloekte drietal lacht het laatst.
Ik kies de makkelijkste weg, die ik
het best beheers: ik dood hen met vergif.
Goed.
Dan zijn ze dood. In welke stad kan ik
dan nog terecht? In wiens land, in wiens huis
vind ik bescherming, zekerheid genoeg
om mij het vege lijf te redden? Nee,
ik wacht maar liever af, totdat ik een
betrouwbaar onderkomen heb bereikt,
en deze moord begaan kan zonder dat
hij opgehelderd wordt. Maar laat het lot
mij onverhoopt geen keus, dan grijp ik naar
het zwaard en slacht ze af, al wordt het ook
mijn dood; dan ga ik openlijk en onverschrokken
tot het alleruiterste.
Want bij de nachtgodin, die ik vereer
en van wier hulp ik mij verzekerd heb
door haar de eerste plaats te geven in
mijn huis, het zal ze slecht bekomen mij
te krenken in het diepste van mijn hart.
Vergallen zal ik hun dat huwelijk,
verzuren die geborgenheid, waarvoor ik uit dit land verdwijnen moet! Genoeg; Medea, laat nu geen van je vermogens ongebruikt, spreek al je kunsten aan, bereid je gruweldaad heldhaftig voor. Je ziet toch hoe ze je behandelen? Of laat je je soms liever uitlachen door Iasons schoonfamilie, dat gespuis, jij, koningsdochter, kleinkind van de zon?! De kennis heb je; bovendien, al zijn wij vrouwen dan tot weinig goeds geschikt, wij kunnen heel wat waar de man van schrikt.
EERSTE STASIMON
KOOR
De onwrikbaarste wetten zijn ontwricht; De rots is vloeibaar en het water vast, Verloren is het heilig evenwicht.
De man verraadt zijn goddelijke plicht, De trouw die hem als man en vader past, Terwijl hij voor een nieuwe toekomst zwicht.
De vrouw, die men van oudsher heeft beticht Van onbetrouwbaarheid, het zwak geslacht, Met man en macht vernederd en veracht, Treedt nu naar voren in het volle licht.
Alleen de man heeft liederen gedicht Waarin de naam der vrouwen werd verkracht; Op antwoord noch verzet was hij bedacht, Hij was de mens, maar met een half gezicht.
Medea heeft de ommekeer gebracht: Ondanks het onheil dat is aangericht Acht zij haar waardigheid van meer gewicht Dan lijdzaamheid of schichtig zelfbeklag.
Want zij heet mens; haar voorgeslacht, De zon, de zee, heeft in haar iets verricht Dat lang vergeten was: het ware evenwicht Van licht en zwarte diepte, dag en nacht.
Nu heel haar wereldbeeld aan scherven ligt, De man haar heeft verstoten en verlaagd,
De man haar heeft beledigd en verjaagd, Rest haar slechts haat, haar liefde is verstikt.
Zij is een vrouw, verlaten en ontheemd,
Zij zijn van trouw, van schaamte zelfs, vervreemd.
TWEEDE EPEISODION
JASON
“Verstokte haat is altijd uitzichtloos.
Had je berust in wat van hogerhand besloten is,
dan had je ongestoord hier kunnen blijven wonen;
maar nu word je om je dwaze woorden uitgewezen.
Ik trek ze mij niet aan:
ga je gang,
noem mij zo vaak je wilt een onmens,
maar besef goed dat verbanning een wel zéér barmhartig vonnis is
na al het kwaad dat je van 't vorstenhuis gesproken hebt.
Ik heb aanhoudend geprobeerd Creon tot mildheid te bewegen,
opdat jij mocht blijven;
maar jij bleef hardnekkig in je waanzin,
hield niet op het vorstenhuis verdacht te maken;
daarom word je nu het land uitgezet.
Het zij zo;
maar ik ben nog niet vergeten
wat je voor mij hebt betekend, vrouw;
ik ben gekomen om te zorgen dat je geen gebrek zult lijden
als je met de kinderen vertrekt, want ballingschap is zó al erg genoeg.
Al haat je mij, ik blijf je goedgezind.
MEDEA
Jij aartsellendeling, - het spijt me, maar een sterker
woord voor je onmannelijkheid
welt mij niet naar de tong, - hoe durf je hier
te komen na je schofterig gedrag?!
Iemand, wier liefde je verraadt, recht in
de ogen zien getuigt niet van karakter,
niet van moed, maar van het dieptepunt,
waartoe een mens kan zinken: schaamteloosheid.
Toch is het goed, dat je gekomen bent:
ik kan mijn hart verlichten door je af
te straffen met de waarheid, die van begin
tot eind een kwelling voor je oor zal zijn.
Ik heb, dat weten alle Argonauten,
jou geted toen je de opdracht had
de vuurspuwende stieren onder 't juk
te brengen en de dood te tarten door
het heilloos zaad te zaaien; ook de draak,
van slaap verstoken, die het Gulden Vlies
beschermde in de kluwen van zijn lijf,
heb ik gedood en zo jouw levenslicht
behouden. Toen heb ik uit vrije wil
mijn vaderhuis verraden om, verdwaasd
van liefde, met jou mee te gaan naaf Iolcos,
waar ik Pelias de ergste dood
heb aangedaan die er maar kan bestaan:
door toedoen van zijn eigen kinderen.
Je had niets meer te vrezen, van geen mens.
Dit alles, schoft, heb ik voor jou gedaan,
en jij verraadt mij voor een nieuwe bruid,
terwijl ik je al zoons gebaard heb! Zou
dat niet zo zijn, dan was je trouwlust nog
vergefelijk geweest. Je hebt je eed
gebroken. Ik begrijp het niet: denk jij
soms dat de goden van weleer niet meer
regeren, dat er tegenwoordig voor
de mensheid nieuwe wetten gelden? Want
je weet best dat jij mij meinedig hebt
behandeld ah, mijn hand misbruikt met je
herhaalde handdruk en mijn lippen met
het zegel van je kwade trouw bevuild.
Maar goed. Hoewel ik weet dat ik van jou
niets goed heb te verwachten, houd ik toch
de schijn van vriendschap op. Ik vraag je raad, -
dan komt je laagheid des te beter uit.
Waar moet ik heen? Naar vaders huis misschien,
dat ik om jou verraden heb, of naar
het land dat ik de rug heb toegekeerd?
Naar Pelias' dochters? Dat rampzalig stel
ontvangt mij vast met open armen, als
degene die - hun vader heeft vermoord.
Zo is het toch? Thuis wacht mij niets dan haat;
en daar, waar men toch alle recht had op
mijn vriendschap, heb ik vijandschap gezaaid, -
om jouwentwil. In ruil daarvoor heb jij
me hoog verheven, hier in Griekenland:
wat heb ik een voorbeeldig echtgenoot
aan jou, als ik voortvluchtig en onteerd
over de aarde dool, zonder één vriend,
eenzaam met mijn eenzame kinderen.
Een mooie schande voor je jonge bruid:
haar stiefzoons en de redster van haar man
berooide zwervers! God, waarom de mens
wèl middelen verschaft om goud van laag
allooi te toetsen, maar zijn lichaam geen
kenmerken meegegeven waaraan zijn
verdorvenheid te onderscheiden is?!
KOOR
Ontzettend, ongeneeslijk is de haat, wanneer eendracht in onmin is verkeerd.
IASON
Ik moet wel een geboren spreker zijn
om als een kundig stuurman in de storm
met ingereefde zeilen, vrouw, je vlaag
van wervelende woorden te ontgaan.
Je overdrijft je diensten schromelijk:
het slagen van mijn zeereis was voor mij
aan niemand anders, god noch mens, te danken
dan aan Aphrodite. Scherp verstand
heb je genoeg - maar het zou pijnlijk zijn
uiteen te zetten hoe de liefdesgod
met onontkomelijke pijlen jou
gedwongen heeft om mij te redden. Nee,
daar ga ik niet te ver op in; je hebt
beslist geholpen, daar gaat niets van af.
Wel heeft mijn redding jou meer opgeleverd
dan gekost, - hoezo? Nu, luister dan:
je woont sindsdien in Griekenland, en niet
meer in de onbeschaafde wereld; je
mocht kennis maken met gerechtigheid
en wet, in plaats van het recht van de sterkste.
Alle Grieken hebben van je kunst
gehoord, en je hebt roem vergaard, die jou,
wanneer je in een uithoek wonen zou,
ontgaan zou zijn. Wat heb je aan een huis
vol goud, een zangkunst waar je Orpheus mee
verslaan zou, als dat onbekend blijft? Nu?...
Dit wat mijn onderneming van destijds
betreft, - je hebt me immers uitgedaagd.
En nu, mijn huwelijk met de prinses,
waartegen je te keer gaat, - ik zal jou
bewijzen dat dit wijs en deugdzaam was,
uitsluitend voortgekomen uit mijn zorg
voor jou en voor mijn kinderen. Rustig maar! Toen ik uit Iolcos hierheen kwam, met in mijn kielzog tal van uitzichtloze moeilijkheden, wat had ik, als vluchteling, meer mogen hopen dan een huwelijk dat mij de macht in het vooruitzicht stelt? Niet dat ik, - wat jou steekt - je liefde moe zou zijn, verteerd door de begeerte naar een nieuwe bruid, of dat mijn hoofd op hol gebracht was door het streven naar meer kroost dan ik al heb, — nee, ik verwijt je niets. Voorop stond dat wij onder dak en voor gebrek gevrijwaard zouden zijn, omdat ik weet dat armoe elke vriend verjaagt. En verder wilde ik de kinderen op kunnen voeden op een wijze, die hun afkomst waardig is: als gelijken van hun halfbroers, als ik die verwekken zou. Eén groot gezin wou ik, één groot geluk! Wil jij soms nog meer kinderen? Waarom? Mij lijkt het beter die ik nu al heb te laden delen in de rijkdom van toekomstig kroost. Is dat zo kwaad bedacht? Dat hou je enkel vol uit jaloezie. Maar jullie, vrouwen, zijn nu eenmaal zo: een man in bed maakt alles goed, maar komt je huwelijk maar iets tekort, dan deugt er niets meer, zelfs het allerbeste niet. Er moest een andere manier bestaan om kinderen te krijgen; mèt de vrouw was dan ook alle kwaad de wereld uit.
KOOR
Al denkt u, Jason nog zo anders, het
blijft slecht, wanneer een man zijn vrouw verraadt.
MEDEA
Voor mij riskeert wie eigen onrecht goed kan praten, juist daardoor de zwaarste straf. Zijn gladde tong doet hem volharden in zijn laagheid, — maar ongrijpbaar is hij niet. Al ben je nog zo'n held met woorden, met één tegenwerping snoer ik je de mond: als jij dan al zo eerzaam bent, waarom mij dan niet van te voren overtuigd, waarom verzwegen dat je trouwen ging?
IASON
Je had voorbeeldig meegewerkt, als ik van trouwen had gesproken, niet? Jij, die zelfs nu je drift nog niet beheersen kunt!
MEDEA
Dat was het niet; je bent niet meer de jongste, en een buitenlandse vrouw vond je bepaald geen sieraad voor je oude dag.
IASON
Begrijp nu toch, niet om die vrouw ben ik getrouwd, maar, nogmaals, om het koningschap. Jouw toekomst wilde ik verzekeren, en voor mijn zoontjes broers verwekken in het vorstenhuis, de kroon op mijn gezin.
TWEE DE STASIMON
KOOR De aarde is de bodem van het element der goden.
Zij dalen vluchtig af,
en richter) vluchtig aan
wat door geen mens meer ongedaan
gemaakt kan worden. De liefde
komt het argeloze hart doorklieven
en zet de vrije mens gevangen
in een kooi, waarin hij nooit
naar vrijheid zal verlangen.
Hij wijt zijn boeien aan zijn celgenoot
of, nog ontzinder, aan zichzelf,
maar nooit of nimmer aan zijn cel.
De vrouw is wild, bestemd
om door de man getemd
te worden, onderworpen aan
zijn wrede strijd om het bestaan.
De man, beschaafd of onbeschaafd,
is onherroepelijk een slaaf
van onophoudelijke zorgen
voor de dag van morgen,
en deze slavernij stelt hem veel eerder vrij
van liefde's razernij.
Voor hem is de vrouw, wier leven is vernauwd, verheven tot blinde, bovenmenselijke trouw, vervangbaar, af te zetten
wanneer de aarde met haar wetten dit vereist. Hém regeert de dag, en haar verbant hij naar de nacht, waar alle onderscheid vervloeit en slechts de hoop op toekomst bloeit. Maar zij, bezeten van de liefde, acht zich een wereld in het klein; haar kan niets zo gruwzaam grieven dan verwisselbaar te zijn.
De aarde is de bodem
van het element der goden.
DERDE EPEISODION
AEGEUS Gegroet, Medea.
MEDEA
Aegeus, koning van Athene! Hoe komt u in deze stad?
AEGEUS
Van Delphi, van Apollo's heiligdom.
MEDEA
Het middelpunt der aarde! Wat hebt u de god gevraagd?
AEGEUS
Of mij nog nageslacht
beschoren is.
MEDEA
Bij de goden! Dus u bent nog steeds kinderloos!
AEGEUS
Ja, kinderloos. Zo heeft een onbekende god beschikt.
MEDEA Maar u hebt wel een vrouw?
AEGEUS
Ik ben gehuwd.
MEDEA
Wat was Apollo's antwoord op uw vraag? AEGEUS
Een spreuk, die ons begrip te boven gaat.
MEDEA
Hoe luidt zij, als ik u dit vragen mag?
AEGEUS
Wel zeker. Twee begrijpen meer dan één...
MEDEA
Dus het is geen geheim? Wat was de spreuk? AEGEUS
'Ontsnoer de wijnzak niet, alvorens gij...' MEDEA
Wat moest u doen, of waarheen moest u gaan? AEGEUS
'Alvorens gij uws vaders haard bereikt.' MEDEA
Maar u bent hier, tot uw en mijn geluk, Mogen uw wensen in vervulling gaan!
AEGEUS Geluk? U ziet er ongelukkig uit!
MEDEA
Ach Aegues, Jason is mij n ondergang...
AEGEUS Medea! Wat heeft hij u aangedaan?
MEDEA
Onteerd heeft hij me, mij die hem nooit, nooit iets heb misdaan.
AEGEUS
Maar hoe? Vertel het mij.
MEDEA
Hij is hertrouwd, alsof ik niet bestond. AEGEUS
Een schande! Hoe heeft hij dat ooit gedurfd?
MEDEA
Hij houdt niet meer van mij. Ik tel niet mee.
AEGEUS Is het verliefdheid, of haat jegens u?
MEDEA
Verblinde hartstocht, wars van elke trouw. AEGEUS
Zo slecht? Dan heeft hij voor mij afgedaan.
MEDEA
Zijn hartstocht gaat uit naar verwantschap met het vorstenhuis.
AEGEUS
Met wie is hij getrouwd? Vertel mij alles.
MEDEA
Met de dochter van Creon, die over deze stad regeert.
AEGEUS Dan is uw droefenis begrijpelijk.
MEDEA
Dit is het einde; eens te meer, omdat ik ook nog uit dit land verbannen ben.
AEGEUS
Door wie? Dit is een ongehoord schandaal.
MEDEA Creon persoonlijk wijst mij uit.
AEGEUS
En dat
keurt Jason goed? Dat is verwerpelijk! MEDEA
Hij zegt van niet, maar duldt het al te graag. Ik smeek u op mijn knieën, bij de god die u hierheen gezonden heeft, erbarm uover mij, ontferm u over mijn ellende; sta niet toe dat ik ontheemd en eenzaam blijf, als ik verbannen ben: neem mij in uw land, uw huis op, Aegeus.
De goden zullen uw verlangen naar een zoon vervullen, en u zult in vrede kunnen sterven; u beseft niet welk geluk vandaag uw deel geworden is: ik maak een einde aan uw kinderloosheid. Daartoe ken ik alle middelen.
AEGEUS
Om méér dan een reden ben ik bereid
u deze weldaad te bewijzen: om
de goden, en vervolgens om mijn naam.
die uit te sterven dreigt, wanneer ik niet
de kinderen krijg, die u mij thans belooft.
Eén ding, Medea, zeg ik u vooraf:
ik kan niet toestaan dat u met mij mee
gaat, hier vandaan; zie op eigen kracht
mijn woning te bereiken - ik schenk u
asiel, ik lever u aan niemand uit,
maar zoek uw weg alleen: ik geniet hier
gastvrijheid, die ik niet beschamen wil.
MEDEA Bevestig uw belofte met een eed, dat weet ik dat ik u vertrouwen kan.
AEGEUS
U wantrouwt mij?! Zo niet, wat is er dan? MEDEA
O, ik vertrouw u, maar ik heb te doen met zeer geduchte vijanden: het huis van Pelias en Creon. Willen zij mij uitgeleverd zien, dan zal een eed
u dat verplichten te verhinderen.
Heb ik alleen uw woord, als man, als mens,
dan kunt u nog hun vriendschap kiezen en
een openlijk verzoek tot uitlevering
inwilligen. Want ik sta zwak, terwijl
hen rijkdom en macht ter beschikking staan.
AEGEUS
U denkt zeer ver vooruit, dat blijkt nu wel.
Maar goed, ik wil u dit niet weigeren. Want ook voor mij is het veel veiliger, ■ als ik uw vijanden aantonen kan dat ik een goed excuus heb, en uw zaak staat des te sterker. Noem uw goden op!
MEDEA
Zweer bij de aarde, bij de zon, van wie ik afstam, en bij heel het godendom!
AEGEUS
Dat ik-wat doen of laten zal? Ga door! MEDEA
Dat u mij nooit zelf uit zult wijzen, noch mij ooit, wanneer ik door mijn vijanden wordt opgeëist, goedschiks zult laten gaan.
AEGEUS Dat zweer ik: bij de aarde, bij de zon, bij alle goden, hieraan houd ik mij.
MEDEA
Zo niet, dan wacht u - welke straf?
AEGEUS
Het lot
dat goddelozen wordt bereid.
MEDEA
Zo is
het goed. Vertrek in vrede naar uw stad;
ik reis u spoedig achterna, zodra
mijn taak volbracht is en mijn doel bereikt.
KOOR
Wij wensen u een goddelijk geleide op uw weg naar huis, en de vervulling van uw hartewens, Aegeus, - u hebt bewezen een waarachtig man te zijn.
MEDEA
O Zeus! Gerechtigheid! O zonnelicht!
Nu daagt, vriendinnen, de triomf over
mijn vijanden, nu is mijn weg gebaand!
De hoop op wraak is nu verwerkelijkt,
want toen de nood het hoogst was kwam die man
mijn plan versterken met een haven in
de storm, waar ik het anker vieren kan:
MEDEA
“Athene, trotse stad, verheven burcht.
Nu zal ik jullie heel mijn plan ontvouwen, -
luister, denk niet, dat ik het niet meen.
Ik stuur iemand naar het paleis, met het
verzoek of Jason mij bezoeken wil;
en als hij komt, zeg ik hem nederig
dat ik mij bij zijn wil heb neergelegd,
dat alles zo het best geregeld is.
Dan smeek ik hem, de kinderen bij hém te mogen laten,
— niet dat ik ze hier wil achterlaten, bij mijn vijanden, nee,
ik wil 's konings dochter met een list vermoorden!
Want ik geef hun voor de bruid geschenken mee,
een sluier, en een krans van goud.
Aanvaardt zij deze tooi, doet zij hem om,
dan sterft zij een onzalige dood,
en ieder die haar aanraakt eveneens:
in zó sterk gif is mijn geschenk gedrenkt. “
MEDEA
“Maar nu moet ik van toon veranderen;
ik huiver van ontzetting
om de taak die dan volbracht moet worden;
ja, ik ga mijn eigen kinderen vermoorden,
en geen mens, die mij daarvan weerhouden kan...
Heel Jasons huis heb ik dan uitgeroeid, en dan,
eerst dan, ga ik hier weg,
ontvlucht ik 't bloed van mijn geliefde kinderen,
mijn vuige, godvergeten gruweldaad. “
MEDEA
“Geen vijand lacht mij uit, niet ongestraft!
Weg, weg! Waarom zou ik hen sparen?
Ik ben van mijn vaderland, mijn huis beroofd,
ik heb geen toekomst meer, ik sta alleen.
Mijn fout was dat ik toen mijn vaderhuis verlaten heb,
vertrouwend op het woord van 'n Griek,
- maar bij de goden, hij zal mij genoegdoening verschaffen!
Want de zoons, die ik hem schonk, ziet hij nooit levend weer
en bij zijn nieuwe bruid verwekt hij nooit een nageslacht;
zij sterft een wrede dood door mijn noodlottig,
onontkoombaar gif.
Wie denkt dat ik een weerloos, zwak en lijdzaam wezen ben,
vergist zich deerlijk: ik ben hard voor vijanden,
voor vrienden mild;
want zó alleen wordt men onsterfelijk. “
KOOR
Nu u ons dit hebt toevertrouwd, beroep ik mij op alle wetten van de mensheid, en bezweer u hiervan af te zien. Ik sta aan uw kant, maar dit is te wreed!
MEDEA
Het is niet anders. U zegt dit alleen omdat u mijn vernedering niet zelf hebt ondergaan, — daarom vergeef ik u.
KOOR
Medea, moord - moord op uw eigen zoons?! MEDEA
Zo tref ik Jason midden in het hart.
KOOR
U zelf vernietigt u! Geen vrouw is ooit -MEDEA
Met woorden kom ik nu niet verder. Zwijg!
Ga jij nu Jason halen; ik verwacht
dat ik je, als altijd, vertrouwen kan.
Spreek met geen woord van mijn besluit, - betoon
je mijn vriendin, maar bovenal - een vrouw.
DERDE STASIMON
KOOR
De wrede koningen van het gebergte
die weidegrond en helling overheersen
met hun haakse snavel en hun snelle klauw,
de schelle rovers van de zee
die kust en lucht bevuilen met hun kreet
van felle eigendunk en hebzucht, —
zodra zij een van hun verwanten bloedend zien,
verzwakt of vleugellam van ouderdom,
dan duiken zij als stugge pijlen op hem neer
en scheuren hem uiteen tot er
zelfs geen herinnering, geen wroeging rest.
Maar op hun nest
zijn zij in zachtheid aan de nachtegaal gelijk; zij koesteren en voeden trouw hun kroost tot bondgenoten, tot waarborg voor hun eigen avond. Onnoembaar is de vogel die zijn eigen jongen doodt.
De logge beer die eenzaam op zijn zolen
door de rotsen doolt,
die tegen bloemen gromt omdat zij hem
niet snel genoeg van honing zijn beroofd, —
hij kent zijn jongen niet omdat zij ver
van hem in eenzaamheid geboren zijn,
hij doodt ze nors en slordig
omdat hij ze als een bedreiging ziet
voor zijn gebied.
Maar de berin is teder als een kat;
zij is een berg van melk en nectar
voor haar kleine evenbeelden
en paait ze speels en monter
tot ze volwassen zijn en op hun vader lijken.
Onnoembaar is de moeder die
haar eigen kroost vermoordt.
Niet van de aarde is de moeder
die niet taalt naar voortbestaan
in eigen vlees en bloed;
zij heeft aan haar godslasterlijke roem
in eeuwigheid genoeg, —
of zit zij zo ontzettend ingesnoerd
in uitzichtloosheid en ellende,
dat zelfs de broze tred van kindervoeten
haar ondragelijk vertrapt
en haar tot overmaat
de adem van het leven steelt?
Bedenk, Medea, dat geen stad
ter wereld je ontvangen zal,
geen eed ter wereld langer geldig is
wanneer je de uiteindelijke schennis pleegt,
god, mens en leven tart,
je handen dompelt in het lichte bloed
dat aan jezelf ontsproten is.
Onnoembaar is de moeder die haar verleden en haar toekomst, die zichzelf vermoordt.
VIERDE EPEISODION
IASON
Ik kom op jouw verzoek. Hoewel je mij vijandig gezind bent, wil ik je graag -aanhoren, vrouw: wat kan ik voor je doen?
MEDEA
Iason, vergeef me alsjeblieft wat ik
daarstraks gezegd heb. Samen hebben wij
zoveel geluk ervaren, dat je mij
mijn drift niet kwalijk nemen mag. Ik heb
me rekenschap gegeven, en mezelf
verweten dat het minderwaardig is
haat en venijn te spuien tegen jou,
die slechts mijn welzijn op het oog hebt. Moet
ik mij verzetten tegen de overheid,
tegen mijn man, die mijn belangen dient
door in het vorstenhuis te trouwen en
broers te verwekken voor mijn kinderen?
Moet ik mijn wrok niet laten varen? Wat
heb ik te klagen, als de goden mij
met gunsten overladen? Heb ik soms
geen kinderen? Besef ik niet dat ons
verbanning wacht? Wij kunnen nergens heen!
Dit alles deed mij inzien dat ik dwaas
en ondoordacht mijn drift de vrije loop
gelaten had. Maar nu ben ik het met
je eens: je had gelijk, verwantschap met
het vorstenhuis kan ons alleen ten goede
komen. Ik had ongelijk: ik had
je plannen moeten delen, eraan mee
moeten werken; ik had je huwelijk
goed moeten keuren en je bruid verheugd met raad en daad ter zijde moeten staan. Wij vrouwen zijn nu eenmaal, zacht gezegd, vrouwen; maar daarom mag jij nog geen kwaad met kwaad of onbezonnenheid met onbezonnenheid vergelden! Ik geef toe dat ik daarstraks zeer onverstandig was, maar nu heb ik me werkelijk bedacht. O kinderen, kinderen, kom naar buiten, om je vader te begroeten, net als ik: geef hem een kus, vergeet mèt mij de haat die hem van ons vervreemdde; want het is weer goed, ik ben niet langer boos op hem. Geef hem je rechterhand, -ach, vreselijk! Ik huiver als ik aan de toekomst denk... Hoe lang nog, kinderen, zullen jullie dit gebaar van liefde kunnen maken? Ach, ik kan mijn tranen niet bedwingen, ik ben zo ontzettend bang. Mijn woede op je vader is geweken uit mijn blik, om plaats te maken voor een tranenvloed.
KOOR
Ook mijn oog schiet vol hete tranen, - als het onheil maar niet groter wordt dan nu...
IASON
Zo is het goed. Je houding van daarstraks neem ik je ook niet kwalijk; drift is niet meer dan natuurlijk voor een vrouw, wanneer haar man tersluiks een ander huwelijk sluit. Maar goed, bij nader inzien heb je toch gekozen voor het standpunt, waar je wèl
bij varen zult; dat is verstandig, vrouw. Voor jullie, jongens, is gezorgd; vertrouw op de voorzienigheid, vertrouw op mij. Als het aan mij ligt, zullen jullie hier, in dit Corinthe, mèt je broers, nog eens de eerste plaats bekleden. Jullie hoeven enkel op te groeien; voor de rest zorg ik, zo mij de hemel helpen wil. Ik hoop jullie als mannen terug te zien, als trotse bondgenoten in de strijd.
MEDEA! Je hebt tranen in je ogen, je verbleekt en wendt je af, - waarom? Wat heb ik hiermee voor verkeerds gezegd?
MEDEA
“Niets, niets. Ik dacht aan onze kinderen. “
JASON
“Niet bang zijn; voor hun toekomst draag ik zorg.”
MEDEA
“Je hebt gelijk. Het is ook niet, dat ik je woorden wantrouw,
maar ik ben een vrouw, en vrouwen huilen vlug, dat is hun aard.”
JASON
“Maar wat maakt je dan zo bezorgd om hen? “
MEDEA
“Ik heb ze onder 't hart gedragen...
Toen jij van hun toekomst sprak, werd ik door angst bevangen
dat dit slechts een vrome wens zou zijn.
Je hebt het jouwe nu gezegd;
rest mij nog het verzoek, waarvoor ik jou
gevraagd heb hier te komen.
Het behaagt de koning mij het land uit te zetten, -
't is ook voor mij het beste, dat besef
ik zeer goed, als ik hier geen aanstoot geef,
jou noch het vorstenhuis: ik heb eenmaal
de naam dit vijandig gezind te zijn, -
MEDEA
“…en dus begeef ik mij in ballingschap;
maar houd de kinderen hier, bij jou, neem zelf
hun opvoeding ter hand; smeek Creon, dat
hij hen niet uit dit land verjaagt.”
IASON
“Het is mijn plicht een poging daartoe aan te wenden,
maar ik weet niet of ik slagen zal.”
MEDEA
“Vraag dan je vrouw, of zij het vragen wil. “
JASON
“Dat doet ik; ja, haar overtuig ik wel. “
MEDEA tegen JASON
“Als zij een vrouw is, net als wij...
Ik zal je steunen, ik zend haar geschenken,
die veel mooier zijn, geloof mij,
dan al wat de mensheid tot op heden heeft aanschouwd:
'n ragfijne sluier en een krans van goud,
haar aangeboden door de kinderen.
Ga de sieraden halen, nu meteen!
Gelukkig, duizendmaal gelukkig zij,
die een voorbeeldig echtgenoot als jou…”.
en daarenboven nog een sieraad krijgt dat door mijn vaders vader, door de zon, aan ons, zijn nageslacht, geschonken is. Hier, kinderen, het bruidsgeschenk; breng dit naar de prinses, de gelukkige bruid; het zal haar ongetwijfeld welkom zijn.
IASON
Dwaasheid! Waarom geef je zoiets moois weg? Dacht jij dat 't koningshuis aan sluiers of aan goud gebrek had? Houd ze voor jezelf! Eén woord van mij toch is die vrouw meer waard dan alle schatten: zij eerbiedigt mij.
MEDEA
Nee, nee; geschenken, zegt men, kunnen zelfs de goden gunstig stemmen; wat de mens betreft is goud welsprekender dan duizend woorden. Haar is het lot welgezind: zij is nog jong, en koningin. Ik zou haar zelfs mijn leven willen bieden, niet mijn goud alleen, om te voorkomen dat mijn kroost verbannen wordt. Nu, kinderen, ga naar 't paleis, en smeek je vadets bruid, mijn meesteres, jullie verbanning ongedaan te maken. Geef haar deze tooi, — het is van 't allergrootst belang, dat zij persoonlijk mijn geschenk in handen krijgt. Ga nu, doe wat ik heb gezegd, en breng me straks het goede nieuws waarop ik hoop.
VIERDE STASIMON
KOOR Het is een onheil dat de wereld werkelijk bestaat. Was zij een visioen, uit beelden en ideeën opgebouwd, dan deden daden niemand kwaad; want ieder mens was dan alleen en vrij van wroeging of berouw kon hij het schouwspel leiden dat op zijn netvlies dansen zou. Dan zou alleen het ik er nog toe doen, gevat in eigen eeuwigheid en nooit gedagvaard door de tijd die uit de anderen bestaat.
Het is een onheil
dat de wereld werkelijk bestaat.
De mens die in de droom
van eer en zelfrespect gelooft
maakt al te dikwijls met zijn handen
de werken van zijn hoofd en hart te schande
wanneer hij tot de naakte daad ontwaakt;
want recht verkeert in wraak,
en wraak erkent geen maat
wanneer zij zijdelingse wegen gaat
en zwelt, verwordt tot vuige moord,
tot bloedig en ontaard verraad.
Het is een onheil
dat de wereld werkelijk bestaat,
ook als zij op een boze droom gelijkt
die met ontzetting slaat. Geen schreeuw van angst die ons bevrijdt:
het laatste woord is aan de werkelijkheid, het lijden duurt altijd het langst.
VIJFDE EPEISODION
LERAAR
“Uw zoons, Medea, zijn ontslagen van de banvloek;
ja, de koninklijke bruid heeft uw geschenk persoonlijk in ontvangst genomen,
en zich met uw kroost verzoend.
Maar waarom zo ontsteld, nu het geluk u toelacht?
Waarom wendt u zich nu af, alsof mijn woorden u niet welkom zijn?”
MEDEA
“Verschrikkelijk!”
LERAAR
Is dit uw antwoord op het goede nieuws?
MEDEA Verschrikkelijk!
LERAAR
“Heb ik u, onbewust, slecht nieuws gebracht?”
MEDEA
“Nee, jou verwijt ik niets. Je nieuws - was nieuws. “
LERAAR
“Maar wat beweegt u dan, tot tranen toe? “
MEDEA
“Te veel, te veel: de wil der goden, en vooral mijn, mijn verstandsverbijstering.”
LERAAR
“Houd moed! Uw zoons zullen te zijner tijd een einde maken aan uw ballingschap.”
MEDEA
“Maar voor die tijd maak ik een einde aan –“
LERAAR U bent toch niet de enige, die van haar kinderen gescheiden wordt... Een mens dient zich te schikken in zijn tegenspoed.
MEDEA
Je hebt gelijk. Ga nu naar binnen, en zie toe op de dagorde van mijn zoons. O kinderen, kinderen, jullie wacht een stad, een huis, waar jullie na je afscheid van mij en mijn heilloos voortbestaan zult wonen, moederloos voor eeuwig. Ik moet weg, ik vlucht de onbekende wereld in, zonder mijn moederschap bekroond gezien te hebben, zonder dat ik voor een vrouw, een huwelijk gezorgd en jullie toorts van mannelijk geluk ontstoken heb. Niet hiertoe heb ik jullie opgevoed, niet hiertoe heb ik zorg en pijn doorstaan, de wrede weeën van het barensuur verbeten... Al mijn hoop had ik gesteld, ik, ongelukkige, op jullie: op mijn oude dag verzorgd en na mijn dood met liefde toegedekt te worden, zodat heel de mensheid mij benijden zou... Het is gedaan met deze zoete droom: beroofd van jullie zal mijn leven hard, mijn einde bitter zijn. En jullie, nooit meer zullen jullie lieve ogen naar je moeder opzien, als je heengegaan zult zijn naar een onwezenlijk bestaan. Nee, nee, kijk mij toch niet zo aan, verspil je laatste glimlach niet aan mij!
Wat moet ik doen, vriendinnen?
Mijn hart stokt, nu ik het stralen van die kinderogen zie.
Ik ben te zwak,
ik geef mijn plannen op,
ik neem mijn kinderen mee,
weg uit dit land!
Moet ik mijn eigen leed verdubbelen,
alleen om Jason in het hart te treffen?
Nee! Ik geef mijn plannen op, voor goed...
Wat overkomt mij ?
Wil ik soms dat men mij uitlacht,
omdat ik mijn vijanden straffeloos laat begaan?
Nee, ik zet door!
Alleen mijn lafheid deed mij weifelen!
Naar binnen, kinderen!
Meent iemand dat hem de gerechtigheid verbiedt mijn offer bij te wonen, dan is dat zijn zaak! Mijn hand zal vast en onvermurwbaar zijn. Ah! Ah!
Mijn hart, dat kun je toch niet over je verkrijgen!
Laat hen toch, gepijnigd hart, heb medelijden met die kinderen, —
ze zullen je verheugen,
zelfs als zij hier blijven, zonder ons.
.. Nee, nee, dat nooit:
bij heel de onderwereld, wraak en dood,
nooit laat ik mijn kinderen hier,
ten prooi aan de verachting van mijn vijanden!
Er is geen weg terug, dat zie ik in:
op dit moment sterft de prinses al in de sluier,
met de krans van goud getooid.
MEDEA
“De weg des onheils ligt nu voor me,
- maar voor hèn de weg van – groter onheil nog!
Ik wil mijn kinderen spreken!
Kinderen, geef je moeder nu een hand, opdat ik die kan kussen...
Handje van me, mondje lief, mijn kinderen,
mijn trots, mijn vlees en bloed, gezegend - daar beneden!
Hier niet meer: daar heeft je vader voor gezorgd... “
Ach, die omhelzing, ach, die tere huid, dat vleugje zoele kinderadem... Weg, weg, weg! Ik kan er niet meer tegen, jullie aanblik is te veel voor mij; ik geef het op. Ik ben mij wel bewust wat ik ga doen, maar mijn gevoel is sterker dan mijn wil: dat is de bron van zwakheid, angst en pijn...
KOOR Al ben ik dan een vrouw, ik heb al dikwijls mijn gedachten laten gaan over verheven en omstreden onderwerpen. Want ook de vrouw is een redelijk wezen, ook de vrouw heeft de gelegenheid, al wordt haar die door de omstandigheden maar al te vaak ontnomen, tot inzicht te komen. Dus durf ik te verklaren dat zij die het ouderschap nooit hebben ervaren van alle mensen het gelukkigst zijn.
Veel verdriet blijft hun bespaard:
zij hoeven niet te ondervinden
of kinderen een zegen zijn
dan wel een vloek.
Maar iedereen wiens huis
met kinderweelde begenadigd is,
zie ik van dag tot dag
door zorgen aangevreten:
hoe ze op te voeden,
hoe ervoor te zorgen dat
hun levensonderhoud verzekerd is?
En dan, wie weet voor wie
hij al die moeite doet,
wie kent de toekomst van zijn kinderen?
Zullen zij opgroeien tot
een sieraad of een schande
voor de samenleving?
En tenslotte,
de uiteindelijke slag die mensen treffen kan,
mag ik niet verzwijgen:
gesteld dat men erin slaagt
voor levensonderhoud te zorgen,
dat de kinderen gezond van lijf en leden
opgroeien tot volwassenheid en eer, -
dan zijn er nog de grillen van het lot,
dan rukt de dood maar al te vaak
de kinderen van de aarde weg.
Is dit dan nu de veelgeprezen kinderzegen,
wanneer de mensheid,
toch al bezocht door tal van rampen,
door de goden wordt getroffen
met die afgrijselijke pijn?
MEDEA
Lang heb ik nu gewacht, vriendinnen, op
bericht van de gebeurtenissen ginds in het paleis.
Maar eindelijk, daar komt een van Jasons dienaren aangerend.
Hij snakt naar adem;
daaruit maak ik op dat hij een nieuwe onheilstijding brengt.
BODE
Vlucht, vlucht, Medea, nu je gruweldaad,
je godvergeten plan is uitgevoerd!
Vlucht, hoe dan ook, per schip, per wagen, vlucht!
MEDEA
En wat verplicht mij dan wel tot die vlucht?
BODE
Zojuist zijn de prinses èn de koning gestorven aan jouw tovermiddelen!
MEDEA
Verheugend nieuws!
Een weldaad heb je mij bewezen, vriend;
je hebt mijn dank verdiend.
BODE
Wat zeg je? Dit is waanzin, razernij!
Verheugt jou dit bericht?
Het vorstenhuis is uitgeroeid, en jij, je schrikt niet eens?!
MEDEA
Denk niet dat dit verwijt mij uit het veld slaat, vriend.
Maar alles op zijn tijd: vertel mij eerst hóe zij gestorven zijn.
Je kunt mijn vreugde nog verdubbelen,
wanneer hun doodsstrijd mensonwaardig is geweest.
BODE
Toen Jason met uw beide kinderen bij het paleis aankwam
en naar de bruidsvertrekken ging, deed dat ons, zijn gevolg, genoegen,
— want wij leden met u mee.
Meteen deed het bericht de ronde,
dat u en uw echtgenoot zich eindelijk hadden verzoend,
en ieder kwam uw zoons verwelkomen:
men kuste hen de hand, men streek hen door het blonde haar,
en ik liep met hen mee tot in de vrouwenzaal, zo blij was ik.
De vrouw des huizes, die uw plaats heeft ingenomen,
had ze nog niet opgemerkt: één en al oog was zij voor Jason,
maar opeens betrok haar blik en wendde zij zich af, als schrok zij van hun komst.
Uw man deed wat hij kon om haar ontstemming weg te nemen:
'Kijk me aan', zei hij, 'die kinderen zijn niet tegen jou,
ze staan aan onze kant.
Vergeet je wrok; wie ik, je man, liefheb,
moet jij, mijn vrouw, ook liefhebben.
Neem hun geschenken aan,
en smeek je vader of hij hun verbanning wil herroepen,
— doe je het?
Voor mij?'
Zodra zij de sieraden zag, was haar weerstand gebroken,
en zij gaf haar man in alles toe.
En nauwelijks heeft hij met uw zoons het paleis verlaten,
of zij slaat de kostelijke sluier om
en schuift de gouden diadeem rondom haar slapen;
in de weerschijn van een spiegel schikt zij haar kapsel,
met een glimlach naar haar ontzield en schimmig evenbeeld.
Dan staat zij op, en danst de kamer rond,
zo sierlijk en zo licht, buiten zichzelf
van blijdschap om haar nieuwe sieraden,
en keer op keer kijkt zij hoe ze haar staan.
Maar dan zet een ontzettend schouwspel in:
opeens verbleekt zij, knakt ineen, zij wankelt
achteruit, en valt nog nèt niet op de grond, maar in haar stoel.
Haar kamenier, die dacht dat zij een toeval kreeg,
dat zij bezeten was, hief een bezwering aan;
maar toen zij zag dat haar het witte schuim
op de mond kwam, haar ogen wegdraaiden
en het bloed uit haar wangen week,
verloor zij haar beheersing, schreeuwde zij het uit.
Een van de meisjes rent naar Creon, en
een ander naar de bruidegom, om hen te hulp te roepen;
heel het huis weergalmt van de verwarring.
Het slachtoffer lag intussen diep in zwijm, maar plotseling
spert zij haar ogen open, en een schreeuw,
bloedstollend, hartverscheurend, ontsnapt haar.
Tweevoudig hakt het onheil op haar in:
de gouden krans om haar hoofd stoot een stroom
verslindend, onnatuurlijk vuur uit,
en de plooien van de sluier, het geschenk van jóuw zoons,
vallen gulzig aan op haar zo tere vlees.
De ongelukkige schiet brandend overeind,
zij schudt haar hoofd, haar lokken heftig heen en weer,
zij wil de krans afwerpen,
maar het goud zit aan haar hoofd geklonken,
en hoe meer zij met haar haren schudt, ach, des te feller laait
het vuur.
Dan stort zij, overmand door pijn, ter aarde,
onherkenbaar voor een ander dan haar vader:
haar gezicht verminkt, haar ogen uit de kassen weggebrand,
en uit haar schedel lekt het bloed, als een bestanddeel van het vuur.
Het vlees druipt van haar botten, als de tranen van de pijnboom,
afgezogen door het duister gif.
Afzichtelijk!
Geen die het lichaam aan durfde te raken: haar lot schrok ons af.
Maar toen haar arme vader,
die niet wist hoe deze gruwel zich voltrokken had,
de kamer binnenkwam, viel hij, vóór een van ons het kon voorkomen,
bij het lijk neer, nam het in zijn armen, kuste het, en snikkend riep hij uit:
'Arm kind!
Waaraan heb jij zo'n schandelijke dood verdiend?
Wat heb ik nog om voor te leven, nu je mij ontstolen bent?
Was ik maar dood!
O, laat mij niet alleen, mijn kind, mijn kind!'
Hij put zich uit in jammerklachten, maar als hij niet langer kan,
en op wil staan, houdt hem de sluier tegen,
snoert zich om hem heen als klimop om een lauwertak.
Ontzettend is de worsteling die volgt:
hij wil zijn knie oprichten, zij trekt hem terug;
gebruikt hij al zijn kracht, dan scheurt hij daarmee enkel vlees
af van zijn eigen beenderen.
Dan, eindelijk, bezwijkt hij voor het noodlot, en hij geeft de geest.
Daar liggen dan de lijken van een vader en zijn dochter, in de dood vereend: alleen de taal der tranen past hier nog. Wat jou betreft, daarover zeg ik niets:
jij weet zelf wel, hoe je je straf ontloopt. Het leven van een sterveling is slechts een schaduw, dat vind ik al lang. Daarom durf ik nu onbevreesd te zeggen, dat juist zij, die menen wijsheid en berekening in pacht te hebben, nooit hun straf ontlopen, dat hun lot bezegeld is! Want zegen is voor geen mens weggelegd; rijkdom misschien, of voorspoed, naar gelang het toeval wil, maar zegen? Zegen? Nooit!
KOOR
Dit is de dag van de gerechtigheid...
Hoe vreselijk is Jason nu gestraft!
Hoe wreed en deerniswekkend is het lot van Creons dochter,
die haar huwelijk bekocht heeft met een gruwelijke dood...
MEDEA
Nu is er geen uitstel meer mogelijk, vriendinnen;
ik moet nu onmiddellijk mijn kinderen doden en dit land verlaten.
Aarzel ik, dan lever ik hen uit aan wreder handen dan de mijne.
Nu ze moeten sterven, volgens recht en wet, dood ik hen,
ik die hun het leven schonk.
Te wapen nu, mijn hart! Geen aarzeling, de nameloze wandaad wacht erop, begaan te worden. Neem het zwaard ter hand, Medea, overschrijd de drempel der verdoemenis! Ban alle zwakheid uit, vergeet je liefde voor je vlees en bloed, vergeet je moederschap - alleen vandaag, het duurt maar kort, je hebt nog lang de tijd om om je zoons te rouwen. Dood ze nu, het liefste dat je hebt, vervloekte vrouw!
VIJFDE STASIMON
KOOR O alomstralende zon, zie toe, zie toe voordat die onzalige vrouw de hand slaat aan haar eigen kinderen! O goddelijke zon, zij is de dochter van uw zoon, uw gouden bloed stroomt door de aderen van haar weerloos kroost, dat zij nu — onuitsprekelijke gruwel! — te vermoorden dreigt... Weerhoud haar, licht van Zeus, weerhoud haar, verjaag de vuige bloeddorst, de razernij van de wraak uit dit huis!
Zinloos is alles geweest,
zinloos je zware zwangerschap,
zinloos je barensnood,
zinloos je kinderliefde,
jij, onheilsdochter,
zinloos was je barre vlucht
vanuit je verre vaderland
door tal van wrede gevaren
naar onze argeloze stad:
zwanger van waanzinnige wrok
vergeld je ons erbarmen
door moord en onheil te baren!
Je smoort je eigen vlees in eigen bloed,
je roept de wraak der goden af,
over heel de aarde, over heel je huis
over deze stad van smarten!
KINDEREN
KOOR
Hoor! Hoor! De kinderen schreeuwen! Hoor! Hoor! Onzalige, nameloze vrouw!
KIND
Wat moet ik doen? Waar moet ik heen? KIND
Nee, nee, nee! Moeder maakt ons dood!
KOOR Moeten wij niet ingrijpen? Die arme kinderen helpen?
KIND
Help, help! Om 's hemels wil, help, help ons toch!
KIND
Het zwaard, het zwaard! Wij kunnen nergens meer
KOOR Onmens!
Van wat voor steen,
van wat voor staal
is je hart, dat het je hand
ertoe bewegen kon
het bloedig lot te bezegelen
van de vrucht van je schoot?!
Nu gruwt de aarde van zichzelf;
nooit heeft de tijd zulk onheil gebaard.
Nu heeft de vrouw, als vrouw versmaad,
geweigerd langer mens te zijn!
Nu hult het huwelijk, dat vrouwen kluistert
de mensheid in de diepste duisternis,
in wereldwijde huiver!
EXODOS
IASON
Waar is zij ? Waar, waar is Medea, die die ijselijke wandaad heeft begaan? Is zij gevlucht? Dan mag zij zich wel in de schoot der aarde gaan verbergen, wil zij aan de wraak ontkomen. Dacht zij soms te kunnen vluchten na dit land beroofd te hebben van een koning en een kroonprinses?! Is zij onsterfelijk? Moord zal haar met moord vergolden worden, door het huis dat zij zo wreed getroffen heeft. Maar mijn, mijn eerste zorg geldt thans mijn kinderen: hun leven moet ik redden, vóór de nabestaanden van haar slachtoffers de moord verhalen op mijn arm, onschuldig kroost.
KOOR
Rampzalige! Je weet nog niet hoe zwaar het onheil je getroffen heeft, Iason.
IASON
Hoe zo? Wil zij ook mij vermoorden? Spreek!
KOOR
Je zoons zijn door hun moeders hand gedood. IASON
Dat is niet waar! Dit is mijn ondergang!
KOOR
Het is de waarheid, Iason; ze zijn dood.
IASON
Maar hebben jullie het dan zelf gezien?
KOOR
Wij hebben het gehoord. Zij heeft de moord in huis begaan, en daar is zij nu nog.
IASON
Verbreek de grendels, beuk de poort in, nu! Ik wil mijn wanhoop onder ogen zien!
MEDEA
Wat schud en ruk je aan de poort, op zoek naar lijken en naar mij, de moordenares? Spaar je die moeite; wil je mij bereiken, spréék, man, - want je hand is machteloos. Mij heeft de zon in veiligheid gebracht: ongrijpbaar ben ik voor mijn vijanden.
IASON
Jij gruwel, jij, die de diepste afschuw hebt , verdiend, van mij, van heel de mensheid, van de goden, jij die het bestaan hebt met het zwaard je eigen kinderen af te slachten, jij, die mij van hen beroofd en mij vernietigd hebt, hoe heb je deze godvergeten gruweldaad gewaagd?! Jij, wees vervloekt! Nu weet ik eindelijk, wat ik voor onmens uit dat verre, barre land naar Griekenland, naar huis heb meegebracht, verraadster van je vader, van je land! Jij hebt de wraak verdiend, die op mij aan gehitst is door de goden! Jij, die je
bloedeigen kinderen hebt afgeslacht, vermoord uit lage lage jaloezie! Jij onmens, ben jij nog een vrouw? Jij wild, verscheurend dier, verraderlijk, wreed, woest, jij heilloos ondier, hard en onbeschaamd, vervloekte vuige kindermoordenares! Ik kan alleen nog rouwen om mijn lot: de vreugde om mijn tweede huwelijk, mijn kinderen, die ik heb verwekt en opgevoed, niets heb ik meer, minder dan niets.
MEDEA
Uitvoerig zou ik deze woordenvloed beantwoorden, als Zeus, God zelf niet wist dat jij mijn wraak ten volle hebt verdiend. Je hebt mijn huwelijk onteerd: voor jou was geen geluk ten koste van mij weggelegd, voor jou noch de prinses, en wat je schoonvader betreft, Creon - niemand verbant mij ongestraft, uit welk land ook! En noem mij een wild dier, een monster, wat je wilt: ik heb je in je hart geraakt!
IASON
Ach, kinderen van zo'n ontaarde vrouw! MEDEA
Mijn kinderen, door hun vaders gril gedood! IASON
Heeft mijn hand hen soms de dood in gejaagd?
MEDEA
Nee, maar je schandelijke echtbreuk wel. IASON
Dus jaloezie rechtvaardigt kindermoord? MEDEA
Hun dood zal altijd knagen aan je hart. IASON
Hun dood blijft altijd schreeuwen om mijn wraak! MEDEA
Jouw goden weten wie begonnen is! IASON
Gun mij althans de uitvaart van mijn zoons.
MEDEA
Dat nooit! Ik zelf begraaf hen, ver van hier, in het gebergte, waar geen vijand ooit hun lijken schennen zal. Een eredienst een rouwdag stel ik in, voor altijd, om te boeten voor mijn goddeloze moord. En ik ga naar Athene, naar het huis van Aegeus, en daar zal ik veilig zijn. Jij zult ellendig sterven, en met recht: je dood zal even laag zijn als jij zelf. Dit is het bitter eind van onze bruiloft.
IASON
De wraak van hemel en gerechtigheid zal jou je kindermoord vergelden!
MEDEA Wat voor hemel roep jij aan, terwijl je eed noch plicht erkent? Ga naar je huis, begraaf je bruid!
IASON
Ik ga, van mijn zoons beroofd en van mijzelf.
MEDEA Je tranen zijn nog niets, — wacht jij maar op je oude dag!
IASON
Mijn zoons, mijn lieve kinderen!
MEDEA
Van wie ik hield, niet jij!
JASON
Maar jij hebt ze vermoord!
MEDEA
Om jou te vermorzelen!
JASON
Een laatste kus van een vader voor zijn zoons, is dat te veel gevraagd?
MEDEA Jij wilt hen kussen, afscheid van hen nemen, jij die hen eerst verstoten hebt?
JASON Ach, Medea, ach, laat mij hen toch voor het laatst omhelzen!
MEDEA Nooit, nooit!
Zinloos is alles, wat je doet of zegt... Zinloos, zinloos!
JASON Hebt u gehoord, o god, hoe ik vertrapt word, wat dit monster mij heeft aangedaan, dit onmens, dat haar moordlust voedt met haar eigen vlees en bloed?! Mijn weeklacht om mijn zoons is al wat mij nog rest; u roep ik aan, goden van alle tijden, ik roep u tot getuigen: zij heeft mijn kinderen vermoord en mij het recht ontzegd afscheid te nemen, voor een graf te zorgen! Ik heb mijn eigen ondergang bij deze vrouw verwekt!
KOOR Het is een onheil dat de wereld is zoals zij is. De mens is voor zijn droom, zijn hoop, op zichzelf aangewezen, maar wat er werkelijk gebeurt is zaak van Zeus, de god, die niemand, niemand kent.